ECLI:NL:GHARL:2016:6750

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
200.122.665/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg geheimhoudingsbeding en vereenzelviging in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] met betrekking tot een geheimhoudingsbeding in een arbeidsovereenkomst. [appellant] vorderde betaling van verbeurde boetes van € 5.000,- wegens schending van dit beding door [geïntimeerde]. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van een schending, omdat de informatie die [geïntimeerde] had verstrekt positief was en niet openbaar was gemaakt. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de geheimhoudingsverplichting niet was geschonden, aangezien de verstrekte informatie niet schadelijk was voor [appellant].

Het hof ging verder in op de vraag of [appellant] als werkgever kon worden aangemerkt, aangezien de arbeidsovereenkomst was ondertekend door [X] en [Y B.V.], de failliete vennootschap. Het hof concludeerde dat [appellant] geen contractspartij was en dus geen vorderingsrecht had. Zelfs als [appellant] als werkgever werd beschouwd, leidde dit niet tot toewijzing van de vordering, omdat de gewraakte mededelingen niet betrekking hadden op het bedrijf van [appellant]. Het hof verwierp ook het beroep op vereenzelviging tussen [appellant] en [Y B.V.], omdat er onvoldoende feiten waren om dit te onderbouwen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.122.665/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 616430 CV EXPL 12-3862)
arrest van 23 augustus 2016
in de zaak van
[appellant] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. W. Vahl, kantoorhoudend te Barneveld,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J. van Overdam, kantoorhoudend te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 4 september 2012 en 13 november 2012 van de kantonrechter in de toenmalige rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, verder aan te duiden als de kantonrechter.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 13 februari 2013;
- de memorie van grieven d.d. 16 september 2014;
- de memorie van antwoord/tevens van incidenteel hoger beroep met producties, d.d.
28 oktober 2014;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep d.d. 31 maart 2015.
2.2
Vervolgens hebben partijen op 28 april 2015 de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
Het hof heeft bij arrest van 29 december 2015 een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft plaatsgevonden op 31 maart 2016. Van de comparitie van partijen is proces-verbaal opgemaakt.
2.4
[appellant] vordert in het (principaal) hoger beroep - kort samengevat - toewijzing van zijn vordering in eerste aanleg, neerkomende op een bedrag aan verbeurde boetes ad € 5.000, -, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 maart 2011 tot de dag der betaling. Daarnaast vordert hij de proceskosten in beide instanties.
2.5
[geïntimeerde] vordert in het incidenteel hoger beroep - kort samengevat - [appellant] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten die door de ene partij gesteld en door de andere partij niet deugdelijk betwist, in dit geding als vaststaand kunnen worden aangemerkt.
3.1.
[X] (verder: [X] ) heeft op 7 juli 1998 een eenmanszaak ingeschreven, vanaf 1 januari 2009 werkzaam onder de naam [X B.V.] i.o. Dit bedrijf was werkzaam op het gebied van aanneming van hijskraanwerkzaamheden.
3.2.
Op 22 januari 2010 zijn opgericht de besloten vennootschap [Y B.V.] , tevens handelende onder de naam [X B.V.] , en [appellant] was enig aandeelhouder en enig bestuurder van [Y B.V.] Enig aandeelhouder/bestuurder van [appellant] is [X] .
3.3.
[Y B.V.] is op 24 april 2012 in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. [curator] te [vestigingsplaats] tot curator.
3.4.
[geïntimeerde] heeft op 1 juli 2009 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd getekend voor de duur van tien maanden, eindigende op 30 april 2010. De arbeidsovereenkomst is voor de werkgever ondertekend door [X] . De overeenkomst noemt
[appellant] als ondergetekende en draagt het stempel van [X B.V.] .
3.5.
[geïntimeerde] is in dienst getreden als vestigingsmanager. Deze arbeidsovereenkomst is niet verlengd, zulks om bedrijfseconomische redenen.
3.6
De overeenkomst bevat in artikel 14 een geheimhoudingsbeding, dat als volgt luidt:
"Artikel 14: geheimhouding.
14.1
De werknemer erkent, dat aan hem door de werkgever geheimhouding is opgelegd van alle bijzonderheden het bedrijf van de werkgever en de cliënten van de werkgever betreffende, of daarmee verband houdend.
14.2
Het is aan de werknemer verboden om hetzij tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst, hetzij erna op enigerlei wijze, direct of indirect in welke vorm ook, mededelingen te doen van of aangaande het bedrijf van de werkgever alsmede van of aangaande de cliënten van de werkgever.
14.3
Bij overtreding van de in 14.1 en 14.2 vervatte verboden verbeurt de werknemer aan de werkgever een dadelijk en ineens zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete ad € 2.500 (zegge …) voor elke overtreding, zonder dat de werkgever gehouden zal zijn schade te bewijzen en onverminderd het recht van de werkgever om schade vergoeding te vorderen, indien en voor zover de schade het bedrag van de boeten overtreft."
3.6.
[geïntimeerde] heeft op 6 maart 2011, op diens verzoek, aan de heer [Q] te [woonplaats] het volgende geschreven (prod. 2 bij inl. dagvaarding):
"Geachte heeft [Q] ,
In de periode van 1 juli 2009 tot 1 mei 2010 hebben wij intensief samengewerkt, u in de functie van projectcoördinator / kraanmachinist en ik in de functie van technisch directeur bij[X B.V.] .
In deze periode heeft u de alle aan u opgedragen werkzaamheden naar behoren en naar tevredenheid van zowel [X B.V.] als van onze klanten uitgevoerd.
Buiten uw werkzaamheden als projectcoördinator / kraanmachinist heeft u op verzoek vanStravers Torenkranen BV les gegeven op hun bedrijfsschool aan buitenlandse kraanmachinisten voor het behalen van het tijdelijk TCVT certificaat.
Ik heb onze samenwerking dan ook als prettig ervaren."
Deze verklaring is door [Q] voornoemd ingebracht in de ontbindingsprocedure tussen [Y B.V.] en [Q] bij de kantonrechter te Zwolle.
3.7.
[X] heeft hierover bezwaar gemaakt bij [geïntimeerde] .
3.8.
Bij mailbericht van 16 maart 2011 heeft [geïntimeerde] aan [X] en aan [Q] het volgende bericht (prod. 3 bij inleidende dagvaarding):
"Beste heren,
Ik vind het vervelend dat ik verwikkeld ben geraakt in jullie juridische strijd. En daarom mijn besluit om deze mail aan jullie beide te richten zodat er naar jullie beide open kaart wordt gespeeld. Ik blijf bij mijn eerdere verklaring over [Q] zijn functioneren in de tijd dat ik werkzaam ben geweest bij [X B.V.] . Natuurlijk zijn er best momenten geweest dat ik het niet met [Q] eens was of dat ik liep te mopperen op zijn werkwijze maar dat komt in alle (werk-)relaties voor. En dit doet niks af aan zijn functioneren of aan zijn persoonlijkheid. Over wat er na mei 2010 tussen jullie is gebeurd kan en wil ik geen oordeel geven want dit is buiten mij omgegaan.
Ik wil bij deze laten weten dat ik verder geen betrokkenheid wil hebben in jullie strijd en hoop dat jullie er samen als twee volwassen mens uit deze kwestie kunnen komen."
Ook deze mail is door [Q] ingebracht in de ontbindingsprocedure.
3.9.
De kantonrechter te Zwolle heeft bij beschikking van 31 maart 2011 de arbeidsovereenkomst tussen [Y B.V.] en [Q] ontbonden onder toekenning van een vergoeding van € 10.250,- bruto, op voorwaarde dat [Y B.V.] het verzoek niet intrekt.
3.10.
Bij brief van 21 maart 2011 heeft mr. Vahl het volgende aan [geïntimeerde] geschreven (prod 4. bij inl. dagv.):
"
Op verzoek van mijn cliënte, [Y B.V.] te [vestigingsplaats] , u wel bekend, wend ik mij tot u inzake het volgende.
Cliënte heeft geconstateerd dat u de geheimhoudingsverplichting opgenomen onder artikel 14 van de tussen u en cliënte bestaande overeenkomst heeft geschonden. Cliënte heeft kennisgenomen van in ieder geval twee mededelingen van u aan derden aangaande zaken die cliënte betreffen en derhalve dus op basis van voornoemd artikel niet naar buiten mochten worden gebracht. Tot op heden heeft cliënte in ieder geval twee overtredingen geteld, in dat kader bent u nu al een boete van € 5.000,-- aan cliënte verschuldigd.
Ik maak u er voorts nog op attent dat de uiteindelijke schade van cliënte op dit moment niet is vast te stellen. de uitlatingen die u heeft gedaan zijn gebruikt in een procedure tégen cliënte, het uiteindelijke effect van uw overtredingen zal dus nog moeten worden beoordeeld op het moment dat het vonnis in die zaak is gewezen.
Cliënte is behoorlijk ontstemd over de gehele gang van zaken. Cliënte heeft u zelfs nog de mogelijkheid geboden één en ander te herstellen, daar wilde u geen gebruik van maken. Sterker nog, u speelt één en ander door aan de wederpartij van cliënte, die vervolgens cliënte verweet dat zij probeerde mogelijke getuigen te beïnvloeden of intimideren.
Gezien het voorgaande maakt cliënten uitdrukkelijk aanspraak op de reeds verbeurde boetes, tot op heden totaal een bedrag van € 5.000.00 (…)."

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 5.000,- aan verbeurde boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 maart 2011.
4.2.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 13 november 2012 geoordeeld dat artikel 14 van de arbeidsovereenkomst als volgt moet worden uitgelegd: alle geheimen gevoelige informatie moeten binnen het bedrijf blijven, zodat deze informatie geen schade aan het bedrijf kan aanrichten. Er is geen sprake van een schending van de geheimhoudingsverplichting zolang er positieve berichtgeving naar buiten plaatsvindt.
4.3.
Volgens de kantonrechter is de informatie uit het getuigschrift en het e-mailbericht aan de heer [Q] op zichzelf positief. De informatie gaat niet over het bedrijf van [appellant] maar over het functioneren van de heer [Q] . Deze informatie is niet openbaar gemaakt, maar ingebracht in een procedure tussen [Q] en [appellant] . Van schending van artikel 14 is derhalve geen sprake

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1.
[appellant] heeft één grief voorgedragen, die zich tegen alle dragende elementen in de redenering van de kantonrechter keert. In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] betoogd dat hij nimmer in dienst van [appellant] is geweest, doch van [Y B.V.] en daarmee het vorderingsrecht van [appellant] aangevochten.
5.2.
Mr. Vahl heeft, desgevraagd, ter comparitie bij het hof gesteld dat zijn brief van
21 maart 2011, hiervoor onder 3.11 aangehaald, op een vergissing berust en dat [geïntimeerde] wel degelijk in dienst van [appellant] is geweest. Al het andere personeel was wel in dienst van [Y B.V.] Hij heeft voorts namens [appellant] een beroep gedaan op het arrest Haviltex (HR 13 maart 1981, NJ 1981,635). Volgens hem moet artikel 14 van de arbeidsovereenkomst zo begrepen worden dat het betrekking heeft op alle niet-openbaar toegankelijke gegevens over het bedrijf van [appellant] , daaronder begrepen het functioneren van medewerkers. Het bedrijf van [appellant] moet daarbij ruim worden geïnterpreteerd.
5.3.
Het hof overweegt dat de inhoud van een geheimhoudingsbeding, dat door de werkgever in het arbeidscontract is opgenomen zonder dat daarover nadrukkelijk tussen werkgever en werknemer is onderhandeld, aan de hand van de Haviltex-maatstaf moet worden uitgelegd, naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Indien het beding voor meerdere uitleg vatbaar is, ligt het in de rede om, uitgaande van het
contra proferentem-gezichtspunt, voor die uitleg te kiezen die het minst bezwarend is voor de werknemer. Deze Haviltex-maatstaf is evenwel niet van toepassing op de vraag wie de contractspartijen zijn.
5.4.
De arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] is ondertekend door [appellant] International , op dat moment de handelsnaam van de eenmanszaak van [X] , later de handelsnaam van de inmiddels gefailleerde onderneming [Y B.V.] Ook de brief van mr. Vahl, geciteerd onder 3.11 is een aanwijzing dat [Y B.V.] de werkgever van [geïntimeerde] was geweest. In geen geval komt aan [appellant] een vorderingsrecht terzake van de boete uit de arbeidsovereenkomst toe, omdat [appellant] geen contractspartij is.
5.5.
Doch ook indien het hof de lezing van [appellant] volgt dat [geïntimeerde] als enige werknemer rechtstreeks in dienst van de [appellant] is gekomen, dan is daarmee het vorderingsrecht van [appellant] bepaald nog niet gegeven. Artikel 14 van de arbeidsovereenkomst heeft woordelijk betrekking op het bedrijf en/of cliënten van de werkgever. Indien [appellant] als werkgever moet worden aangemerkt, dan moet de schending van het beding betrekking hebben op haar bedrijf of haar cliënten. De gewraakte mededelingen omtrent het functioneren van de heer [Q] hebben hoogstens betrekking op het bedrijf van [Y B.V.] waarin deze - onomstreden - werkzaam was en op de heer [Q] zelf. Het bedrijf van [Y B.V.] is niet het bedrijf van [appellant] noch is zij een cliënte van [appellant] noch kan [Q] als een cliënt van [appellant] worden aangemerkt.
5.6.
Het hof verwerpt het betoog van [appellant] dat haar bedrijf ruim moet worden gezien en alle door [X] beheerste vennootschappen omvat. Uitgangspunt van het Nederlandse rechtspersonenrecht is dat elke rechtspersoon als een zelfstandig rechtssubject wordt beschouwd. Vereenzelviging is een uitzondering, die slechts onder strikte regels is toegelaten (vgl. HR 21 mei 2010 ECLI:NL:HR:2010:BL6071) Het hof ziet in dit geval, waar [Y B.V.] failliet is verklaard en [appellant] geenszins heeft betoogd dat zij in dat faillissement moet delen, geen reden om uitsluitend daar waar het [X] te stade komt, wel van vereenzelviging uit te gaan. Daartoe zijn onvoldoende redengevende feiten aangevoerd. Het feit dat [appellant] als aandeelhouder van [Y B.V.] de ontbindingsvergoeding feitelijk heeft betaald, maakt niet dat [Y B.V.] als het bedrijf van [appellant] moet worden aangemerkt. Dat [geïntimeerde] heeft begrepen dan wel had moeten begrijpen dat [Y B.V.] in dit kader gelijk moet worden gesteld met het bedrijf van [appellant] , blijkt uit niets.
5.7
Ten overvloede overweegt het hof nog dat ook indien [Y B.V.] met [appellant] zou worden vereenzelvigd, de gewraakte mededelingen nog immer niet tot het verbeurdverklaren van een boete leiden. De strekking van een geheimhoudingsbeding als het onderhavige is in het algemeen het beschermen van de vennootschap en de daarbij behorende belanghebbenden tegen het weglekken van vertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie, vanwege de daaraan verbonden zakelijke risico’s. Uit de verklaringen van de partijen ter comparitie in eerste aanleg en in appel kan niet worden afgeleid dat tussen partijen een verdergaande strekking aan de orde is geweest, laat staan overeengekomen. Het verstrekken van een positieve referentie over een werknemer valt niet onder deze strekking. Al helemaal moeilijk te volgen is de redenering dat ook de mail van [geïntimeerde] geciteerd onder 3.9, moet worden gekwalificeerd als een zelfstandige schending van het geheimhoudingsbeding.

6.De slotsom

6.1.
Het hof is van oordeel dat of nu [appellant] dan wel [Y B.V.] als contractspartij van [geïntimeerde] moet worden aangemerkt, de vordering tot betaling van boeten wegens overtreding van artikel 14 van de arbeidsovereenkomst niet kan worden toegewezen. De grief in het principaal appel faalt. De grief in het in incidentele appel kan niet een andere uitkomst van het geding leiden. Ook als deze grief gevolgd wordt en [Y B.V.] wordt aangemerkt als de werkgever van [geïntimeerde] , dan leidt dat in dit geval niet tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in haar vordering doch tot afwijzing van de vordering, gelet op HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2012:BM2337,
NJ2012, 226).
6.2.
Het bewijsaanbod van [appellant] wordt als niet terzake dienend gepasseerd.
6.3.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en [appellant] in de kosten van het principaal appel veroordelen, voor wat het salaris betreft te begroten op 2 punten naar tarief I. Het hof ziet aanleiding om de kosten in het incidenteel appel, nu dat niet tot een ander dictum leidt, te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank/kantonrechter te Zwolle van 13 november 2012;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 299,- voor verschotten en op € 1.264,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
compenseert de kosten van het incidenteel appel in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.H. de Witte, J.H. Kuiper en M.C.D. Boon-Niks en is uitgesproken door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 23 augustus 2016