In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 december 2015. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012, waarbij belanghebbende aanspraak maakte op de alleenstaande-ouderkorting. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarop hij hoger beroep instelde. Belanghebbende betoogde dat de Belastingdienst fouten had gemaakt bij de vermelding van zijn gegevens en die van zijn kinderen, en dat de weigering van de alleenstaande-ouderkorting onterecht was omdat zijn dochter feitelijk bij hem woonde. De Inspecteur daarentegen stelde dat belanghebbende niet voldeed aan de formele voorwaarden voor de korting, aangezien de kinderen niet op zijn adres stonden ingeschreven in de basisadministratie.
Tijdens de zitting op 10 augustus 2016 in Arnhem zijn belanghebbende en vertegenwoordigers van de Inspecteur gehoord. Het Hof oordeelde dat de uitspraak van de rechtbank nietig was, maar dat de slordigheden in de uitspraak geen aanleiding gaven om deze te vernietigen. Het Hof bevestigde dat de voorwaarden voor de alleenstaande-ouderkorting, zoals vastgelegd in de Wet inkomstenbelasting 2001, strikt dienden te worden nageleefd. Aangezien belanghebbende niet voldeed aan de inschrijvingsvereisten, had hij geen recht op de korting. Het Hof benadrukte dat de weigering van de korting geen straf was, maar een gevolg van de wetgeving. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de Inspecteur had de belastingrente correct toegepast. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan.