ECLI:NL:GHARL:2016:6746

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
15/01424
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en onroerende zaakbelasting van een seniorenwoning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een seniorenwoning gelegen aan [a-straat] 7 te [Z]. De belanghebbende, [X] [Z], had in juli 1997 een overeenkomst gesloten voor de bouw van deze woning, maar stelde dat het bouwwerk nooit conform de bouwtekening was opgeleverd en dat er ernstige bouw- en constructiefouten waren gemaakt. Hierdoor betwistte hij de toepassing van de Wet WOZ en de daarop gebaseerde WOZ-beschikking en aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) die door de heffingsambtenaar was opgelegd.

De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 366.000 per 1 januari 2013, met een bijbehorende OZB-aanslag van € 428,59. De rechtbank Gelderland had het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. In hoger beroep stelde het Hof vast dat belanghebbende een fiscaal belang had en dat het bezwaar alsnog ontvankelijk verklaard diende te worden. Het Hof oordeelde dat de WOZ-beschikking terecht was afgegeven, aangezien de onroerende zaak aan de wettelijke definitie voldeed, ongeacht de bouwtechnische gebreken die door belanghebbende waren aangevoerd.

Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, maar handhaafde de WOZ-beschikking en de aanslag OZB. De heffingsambtenaar werd gelast het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/01424
uitspraakdatum:
23 augustus 2016
Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 oktober 2015, nummer AWB 15/1169, in het geding tussen belanghebbende en
de directeur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente(voorheen de heffingsambtenaar van de gemeente Bronckhorst; hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 7 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2013 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2014 vastgesteld op € 366.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2014 (hierna: OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 428,59.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard bij gebrek aan een procesbelang.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 oktober 2015 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2016 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn zoon, [A] , alsmede [B] namens de heffingsambtenaar.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft in juli 1997 een overeenkomst gesloten voor de bouw van een seniorenwoning op het perceel [a-straat] 7 te [Z] .

3.Het geschil en de standpunten van partijen

3.1
In geschil is primair of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het ontbreken van een procesbelang en subsidiair of de WOZ-beschikking en de aanslag OZB terecht zijn afgegeven.
3.2
Belanghebbende heeft het bouwwerk op het perceel [a-straat] 7 te [Z] op tekening gekocht. Na levering is hem gebleken dat niet conform de bouwtekening is gebouwd. Ook zijn er onherstelbare bouw- en constructiefouten gemaakt. De overeengekomen (senioren)woning is nooit opgeleverd. Daarom is volgens belanghebbende de Wet WOZ niet van toepassing. Desondanks heeft de heffingsambtenaar een WOZ-beschikking afgegeven. Belanghebbende verzoekt het Hof deze beschikking en, naar het Hof begrijpt, de aanslag OZB te vernietigen. Tevens verzoekt belanghebbende om herstel van de bouw- en constructiefouten, toekenning van een vergoeding voor de geleden schade en teruggave van de eigen bijdrage die is geheven op de voet van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
3.3
De heffingsambtenaar heeft ter zitting bij het Hof desgevraagd erkend dat belanghebbende een fiscaal belang heeft. Verder stelt hij zich op het standpunt dat er wel degelijk sprake is van een woning die voor de Wet WOZ moet worden getaxeerd, waarvoor een WOZ-beschikking moet worden afgegeven en ter zake waarvan OZB kan worden geheven. De overige vorderingen kunnen aldus de heffingsambtenaar niet in een geschil over de WOZ-beschikking worden behandeld.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Het Hof begrijpt dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bouwwerk op het perceel [a-straat] 7 te [Z] geen onroerende zaak is in de zin van de Wet WOZ en dat de WOZ-beschikking ten onrechte is afgegeven. Belanghebbende heeft hiermee een fiscaal belang gesteld, zodat het bezwaar alsnog ontvankelijk verklaard dient te worden. Het Hof voegt hieraan toe dat uit het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank al blijkt dat belanghebbende daar eveneens het standpunt had ingenomen dat geen WOZ-beschikking afgegeven had mogen worden. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof de uitspraken op bezwaar vernietigen en alsnog een inhoudelijk oordeel geven over het standpunt van belanghebbende. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Het Hof voegt hieraan toe dat het de overwegingen van de Rechtbank over de overige vorderingen van belanghebbende, voor zover in hoger beroep nog in geschil, tot de zijne maakt. Deze vorderingen kunnen in deze procedure niet worden behandeld.
4.2
Artikel 220 van de Gemeentewet bepaalt:
Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken kunnen onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden geheven:
a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken;
b. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
Artikel 220a, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt:
1. Met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen wordt als onroerende zaak aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 220b, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt:
2. Voor de toepassing van artikel 220, onderdeel b, wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 16, behorend tot hoofdstuk III van de Wet WOZ bepaalt:
Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
e. een geheel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen, of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan, of in onderdeel d bedoelde samenstellen, dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt bestemd voor verblijfsrecreatie en dat als zodanig wordt geëxploiteerd;
f. het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan, van een in onderdeel d bedoeld samenstel of van een in onderdeel e bedoeld geheel.
Artikel 17, eerste en tweede lid, behorend tot hoofdstuk III van de Wet WOZ bepaalt:
1. Aan een onroerende zaak wordt een waarde toegekend.
2. De waarde wordt bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4.3
Volgens de Gemeentewet kunnen ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken de in artikel 220 genoemde onroerende-zaakbelastingen worden geheven. Het begrip onroerende zaken omvat, zo bepaalt artikel 220a van de Gemeentewet onder verwijzing naar hoofdstuk III van de Wet WOZ, gebouwde en ongebouwde eigendommen, alsmede de in de onderdelen c tot en met f van artikel 16 van de Wet WOZ bedoelde gedeeltes en samenstellen. In voornoemde artikelen wordt niet de voorwaarde gesteld dat de onroerende zaak geschikt moet zijn om als (senioren)woning te dienen of dat deze in gebruik moet zijn als (senioren)woning.
4.4
Het Hof heeft, gelet op de aanwezige gedingstukken, geen twijfel dat [a-straat] 7 te [Z] een onroerende zaak is als bedoeld in de onder 4.3 genoemde bepalingen. [a-straat] 7 bestaat uit een perceel en een bouwwerk, dat met de grond is verbonden, en een carport en een garage. Er is sprake van een gebouwd eigendom als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, van de Wet WOZ. Artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ bepaalt dat aan [a-straat] 7, zijnde een onroerende zaak, een waarde wordt toegekend. De heffingsambtenaar heeft om aan de volgens artikel 22, eerste lid, van de Wet WOZ op hem rustende verplichting te voldoen, aan belanghebbende als eigenaar voor [a-straat] 7 de bestreden WOZ-beschikking opgelegd.
4.5
De tussenconclusie luidt dat de WOZ-beschikking terecht aan belanghebbende is afgegeven voor de onroerende zaak [a-straat] 7 te [Z] .
4.6
Belanghebbende heeft erkend dat hij verblijf houdt in de onroerende zaak [a-straat] 7 te [Z] . Gelet op de hoge leeftijd van belanghebbende en de lange verblijfduur acht het Hof niet aannemelijk dat de basisvoorzieningen die bij een woning horen, zoals een kookgelegenheid en sanitair, en de gebruikelijke aansluitingen niet aanwezig zouden zijn. Belanghebbende heeft zulks ook niet gesteld, maar uitsluitend aangevoerd dat de onroerende zaak ernstige bouwtechnische gebreken zou hebben en niet als seniorenwoning geschikt zou zijn. Belanghebbende heeft deze stellingen niet met objectieve bewijsmiddelen onderbouwd, zodat het Hof hieraan voorbij gaat. Overigens is het voor de waardering van een woning geen nadeel dat deze niet geschikt zou zijn als seniorenwoning, aangezien voor een seniorenwoning in de regel een kleinere groep gegadigden bestaat. Bovendien kent de Wet WOZ geen aparte regels voor seniorenwoningen.
4.7
Dat belanghebbende niet het verwachte woongenot ervaart of weinig c.q. geen waarde aan de onroerende zaak toekent, is niet van belang. Het gaat er immers om wat de onroerende zaak bij verkoop aan de meest biedende gegadigde onder de beste omstandigheden zou opbrengen.
4.8
Het Hof ziet geen aanleiding om de voor de onroerende zaak [a-straat] 7 te [Z] vastgestelde WOZ-waarde te verminderen.
4.9
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-beschikking terecht en, althans het tegendeel is niet gebleken, niet naar een te hoge waarde opgelegd. Het Hof zal de bestreden WOZ-beschikking handhaven.
4.1
Het Hof komt tot de conclusie dat ook de aanslag OZB eigenaren terecht aan belanghebbende is opgelegd. Aangezien belanghebbende niets heeft aangevoerd om het tegendeel te onderbouwen, houdt het Hof het er voor dat de aanslag OZB niet te hoog is vastgesteld. Het Hof zal de aanslag OZB handhaven.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

In (hoger) beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar,
– handhaaft de WOZ-beschikking,
– handhaaft de aanslag OZB,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 45 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 123 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, raadsheer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
23 augustus 2016in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige belastingkamer,
(S. Darwinkel)
(A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 augustus 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.