Uitspraak
[klager] ,
[beklaagde] ,
Het beklag
De beoordeling van het beklag
Beslissing
[beklaagde]zal worden ingesteld ter zake van een van de misdrijven omschreven in de artikelen 137c of artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht;
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 maart 2016 uitspraak gedaan in een klaagschrift van klager, die zich richtte tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde. Klager had op 29 oktober 2012 aangifte gedaan van discriminatie door beklaagde, die op 24 oktober 2012 enkele beledigende e-mails naar klager had gestuurd. De officier van justitie had eerder een strafbeschikking opgelegd, maar deze werd ingetrokken wegens tijdsverloop. Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld op 6 november 2015 en 29 januari 2016, waarbij de advocaat-generaal aanwezig was, maar klager en beklaagde niet. De advocaat-generaal concludeerde tot gegrondheid van de klacht en vroeg om vervolging. Het hof oordeelde dat klager ontvankelijk was in zijn beklag en dat de aangifte werd ondersteund door de overgelegde e-mailberichten. Het hof vond de intrekking van de strafbeschikking door de officier van justitie niet begrijpelijk en besloot dat er vervolging moest worden ingesteld voor belediging en discriminatie. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en de griffier.