ECLI:NL:GHARL:2016:6723

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
22 augustus 2016
Zaaknummer
15/00323 t/m 15/00326
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2007 tot en met 2010

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2007 tot en met 2010, opgelegd aan belanghebbende, die enig aandeelhouder is van [E] BV. De Inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd op basis van de bevindingen van een boekenonderzoek, waaruit bleek dat de dochtervennootschap van [E] BV, Cafetaria [F] BV, een gedeelte van haar verkoopopbrengsten niet had opgenomen in de boekhouding. Dit leidde tot de conclusie dat deze niet-geregistreerde opbrengsten als uitdeling van winst aan belanghebbende moesten worden aangemerkt.

De rechtbank had eerder de navorderingsaanslagen en de beschikkingen inzake heffingsrente vernietigd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 22 juni 2016 zijn beide partijen gehoord. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht de navorderingsaanslagen had opgelegd, omdat de winstcorrecties bij [E] BV doorwerken naar de heffing van IB/PVV van belanghebbende. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur en verklaarde het incidentele hoger beroep van belanghebbende ongegrond. De proceskosten in hoger beroep werden niet toegewezen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummers: 15/00323, 15/00324, 15/00325 en 15/00326
uitspraakdatum: 23 augustus 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 februari 2015, in de zaken met de nummers LEE 13/3642 tot en met 13/3645, in het geding tussen de Inspecteur en belanghebbende

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.677 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 30.624. Tegelijk met deze aanslag heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 1.396 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.753 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 44.707. Tegelijk met deze aanslag heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 695 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.047 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 39.138. Tegelijk met deze aanslag heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 423 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.4
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.398 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 60.248. Tegelijk met deze aanslag heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 421 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.5
Bij uitspraken op bezwaar van 31 oktober 2013 heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente afgewezen.
1.6
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 februari 2015 gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur, de navorderingsaanslagen en de beschikkingen inzake de heffingsrente vernietigd.
1.7
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.8
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.9
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde [A] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] , [C] en mr. [D] . De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.1
Met toestemming van partijen zijn de zaken van belanghebbende gelijktijdig ter zitting behandeld met de zaken van [E] BV te [Z] (nummers 2015/00316 tot en met 2015/00322). De door partijen ingebrachte gedingstukken worden geacht op alle zaken betrekking te hebben.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is enig aandeelhouder van [E] BV. Deze vennootschap vormt met haar dochtervennootschap Cafetaria [F] BV een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De dochtervennootschap exploiteert een cafetaria in [G] . Naast belanghebbende waren in de jaren 2007 tot en met 2010 nog zes parttime werknemers in het bedrijf werkzaam.
2.2
Belanghebbende heeft voor de jaren 2007 tot en met 2010 aangiften in de IB/PVV gedaan. De Inspecteur heeft de aanslagen overeenkomstig deze aangiften vastgesteld.
2.3
Op 11 september 2012 is bij [E] BV en bij Cafetaria [F] BV een boekenonderzoek gestart naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften in de vennootschapsbelasting 2007 tot en met 2010. Naar aanleiding van die controle zijn de thans in geschil zijnde navorderingsaanslagen IB/PVV aan belanghebbende opgelegd.
2.4
Op grond van de tijdens het onderzoek geconstateerde bevindingen heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat Cafetaria [F] BV een gedeelte van haar verkoopopbrengsten niet in haar boekhouding heeft opgenomen en dat die opbrengsten in zoverre aan belanghebbende ten goede zijn gekomen. Volgens de Inspecteur moet dit aangemerkt worden als (middellijke) uitdelingen van winst aan belanghebbende. Bij belanghebbende is deswege door middel van de onderhavige navorderingsaanslagen € 30.624 (2007), € 44.707 (2008), € 39.138 (2009) en € 60.248 (2010) als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen. De van [E] BV voor de jaren 2008 tot en met 2010 nageheven dividendbelasting is hierbij als voorheffing in aanmerking genomen. Tevens is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.
2.5
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen en rentebeschikkingen vernietigd.
2.6
Voor de overige feiten verwijst het Hof naar zijn uitspraak van heden inzake [E] BV, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur terecht voor de jaren 2007 tot en met 2010 de onder de feiten genoemde bedragen als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking heeft genomen.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.
3.4
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens ten aanzien van de kostenveroordeling.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Het Hof heeft heden uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Inspecteur inzake de heffing van vennootschapsbelasting en dividendbelasting ten aanzien van [E] BV (nummers 15/00316, 15/00317, 15/00318, 15/00319, 15/00320, 15/00321 en 15/00322). In deze, met de zaken van belanghebbende samenhangende, zaken heeft het Hof beslist dat [E] BV in de jaren 2007 tot en met 2010 de door de Inspecteur gestelde bedragen ten onrechte niet in haar aangiften in de vennootschapsbelasting heeft opgenomen.
4.2
Partijen hebben ter zitting verklaard dat door het Hof voor de heffing van de vennootschapsbelasting ten aanzien van [E] BV vastgestelde winstcorrecties doorwerken naar de heffing van IB/PVV van belanghebbende. Dat betekent dat een winstcorrectie bij [E] BV tevens moet worden aangemerkt als een uitdeling van winst door die vennootschap aan belanghebbende, aan te merken als genoten inkomen uit aanmerkelijk belang in de zin van de Wet IB 2001. De voor de heffing van die belastingen in aanmerking genomen bedragen zijn niet in geschil. Gelet op voormelde uitspraak van het Hof heeft de Inspecteur terecht de in geschil zijnde navorderingsaanslagen opgelegd.
4.3
Tegen de heffingsrente zijn geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Ook de heffingsrente is daarom terecht in rekening gebracht.
4.4
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de hoogte van de door de Rechtbank toegekende vergoeding voor proceskosten. Nu het beroep van belanghebbende in hoger beroep alsnog door het Hof ongegrond zal worden verklaard, ziet het Hof geen aanleiding tot vergoeding van proceskosten in bezwaar en beroep.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en het incidenteel hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 23 augustus 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(A.I. van Amsterdam)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 augustus 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.