ECLI:NL:GHARL:2016:6708

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2016
Publicatiedatum
22 augustus 2016
Zaaknummer
K16/0501
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van klaagster in haar beklag inzake het overlijden van haar zoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2016 uitspraak gedaan in een beklagprocedure van klaagster, die bijgestaan werd door haar advocaat mr. S.M. Diekstra. Klaagster had op 3 maart 2016 een klaagschrift ingediend, waarin zij verzocht om kennisneming van het dossier en om vervolging in te stellen ter zake van het overlijden van haar zoon, geboren op 26 maart 2015. Klaagster stelde dat er onvoldoende bewijs was dat er geen derde in strafrechtelijke zin schuld had aan het overlijden van haar zoon, en vroeg om nader onderzoek door de rechter-commissaris.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van het beklag beoordeeld aan de hand van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel stelt dat een belanghebbende schriftelijk beklag kan doen over een beslissing van de officier van justitie tot niet verdere vervolging of het uitvaardigen van een strafbeschikking. Het hof concludeerde dat er geen bewijs was dat de officier van justitie een sepotbeslissing had genomen, en dat er ook geen aanwijzingen waren voor een fictieve weigering van vervolging.

Daarom heeft het hof klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag, wat betekent dat haar verzoek niet in behandeling werd genomen. De beslissing werd genomen zonder dat een verhoor van betrokkenen noodzakelijk was. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

K16/0501
Beschikking
inzake

[klaagster] ,

wonende te [woonplaats]
klaagster
bijgestaan door mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden
tegen

[beklaagde]

beklaagde.
Op 3 maart 2016 is ter griffie van het hof een klaagschrift binnengekomen van klaagster.
Het hof heeft kennisgenomen van het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal d.d. 6 juli 2016 en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken.

Het beklag

Bij brief van 3 maart 2016 is door de gemachtigde van klaagster verzocht om kennisneming van het dossier. Voorts is verzocht vervolging in te stellen ter zake van het overlijden van de zoon van klaagster – te weten [zoon klaagster] – , teneinde onderzoekshandelingen te verrichten bij de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering.
Op 26 maart 2015 is [zoon klaagster] geboren op [geboortedatum] – de zoon van klaagster – overleden. Namens klaagster is aangevoerd dat uit alle beschikbare informatie omtrent het overlijden van haar zoon op 26 maart 2015 geenszins is gebleken dat is uitgesloten dat een derde in strafrechtelijke zin schuld heeft gehad aan zijn overlijden, zodat nader onderzoek dient te worden verricht.

De beoordeling van het beklag

Ontvankelijkheid van het beklag
Artikel 12, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering houdt het volgende in.
“Wordt een strafbaar feit niet vervolgd, de vervolging niet voortgezet, of vindt de vervolging plaats door het uitvaardigen van een strafbeschikking, dan kan de rechtsreeks belanghebbende daarover schriftelijk beklag doen hij het gerechtshof, binnen het rechtsgebied waarvan de beslissing tot niet verdere vervolging is genomen, dan wel de strafbeschikking is uitgevaardigd. (…)”
Op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering kan enkel beklag worden ingesteld ter zake van een beslissing van de officier van justitie strekkende tot niet verdere vervolging of vervolging door middel van het uitvaardigen van een strafbeschikking.
Op basis van de stukken in het dossier is geenszins gebleken dat door of namens de officier van justitie een dergelijke (al dan niet voorwaardelijke) sepotbeslissing is genomen. Voorts heeft de gemachtigde van klaagster geen stukken ingebracht die aanleiding geven aan te nemen dat sprake is van een eventuele fictieve weigering.
Het hof is zodoende van oordeel dat hoewel het schrijven van de gemachtigde van klaagster de vorm heeft van een klaagschrift ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, klaagster niet in haar beklag kan worden ontvangen, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, zodat zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag niet-ontvankelijk is. Daarom kan een verhoor van betrokkenen achterwege blijven. Er wordt beslist als volgt.

Beslissing

Het hof:
Verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beklag.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. J.P. Bordes en mr. B.F.A. van der Krabben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F.A.A.M. van der Veen, griffier,
op 19 augustus 2016 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.