ECLI:NL:GHARL:2016:6519

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 augustus 2016
Publicatiedatum
12 augustus 2016
Zaaknummer
WAHV 200.175.663
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Verdoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroep tegen inleidende beschikking WAHV wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die op 3 juli 2015 het beroep van de betrokkene tegen een inleidende beschikking van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie ongegrond verklaarde. De betrokkene had de inleidende beschikking niet tijdig ontvangen omdat zij ten tijde van de verzending niet op het adres stond ingeschreven. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat de betrokkene in een moeilijke persoonlijke situatie verkeerde en niet op het inschrijvingsadres verbleef. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep van de betrokkene gegrond. De administratieve sanctie van € 310,- die aan de betrokkene was opgelegd voor het niet afsluiten van de vereiste verzekering voor een bromfiets, wordt vernietigd. Het hof oordeelt dat de betrokkene onder de gegeven omstandigheden geen verwijt kan worden gemaakt van het onverzekerd zijn van het voertuig. Tevens wordt een proceskostenvergoeding toegekend voor de reiskosten die de betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zittingen.

Uitspraak

WAHV 200.175.663
12 augustus 2016
CJIB 162154916
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 3 juli 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 29 juli 2016. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen J.J. Lammers.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het beroep tegen de inleidende beschikking niet tijdig is ingesteld en dat de officier van justitie daarom terecht dat beroep
niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroep tegen de inleidende beschikking te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop de beschikking aan de betrokkene is toegezonden.
3. Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van het hof is de inleidende beschikking op 18 juni 2012 aan het toenmalige inschrijvingsadres van de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 30 juli 2012. Het beroepschrift is gedateerd 12 september 2012 en het is blijkens een op de envelop waarin het is verzonden gesteld stempel op 13 september 2012 bij de CVOM ingekomen. Het beroep is dus niet tijdig ingesteld.
4. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5. De betrokkene heeft een beroep gedaan op haar persoonlijke omstandigheden ten tijde van de oplegging van de administratieve sanctie en de verzending van de inleidende beschikking. Ter zitting van het hof heeft zij een en ander toegelicht. De betrokkene heeft aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat zij in de betreffende periode veel problemen had. Zij verbleef niet op het adres van haar ouders - het adres waaraan de inleidende beschikking is toegezonden - maar was in feite zwervend en verbleef op verschillende adressen, onder meer van haar opa en oma, van haar zus en van vrienden. Ze had een bijzonder slechte band met haar ouders en was door hen uit huis gezet. De betrokkene kreeg in die periode lang niet alle aan haar gerichte poststukken te zien die bij haar ouders waren binnengekomen. Later bleken in die periode veel schulden te zijn ontstaan. Omdat de betrokkene geen andere vaste verblijfplaats had, kon zij zich niet elders inschrijven. Ook had zij geen mogelijkheid om haar belangen door een derde te laten behartigen, onder meer wegens het slechte contact met haar ouders. Zij kon in die periode niets anders dan overleven.
6. Gelet op hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd, acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat de betrokkene ten tijde van de verzending van de inleidende beschikking niet verbleef op het toenmalige inschrijvingsadres, dat zij de inleidende beschikking niet (tijdig) heeft ontvangen en dat haar daarvan ook geen verwijt kan worden gemaakt. Het hof komt derhalve -gelijk de advocaat-generaal ter zitting- tot het oordeel dat voornoemde termijnoverschrijding verschoonbaar is en dat het beroep tegen de inleidende beschikking ontvankelijk moet worden geacht.
7. Het hof zal vervolgens - met vernietiging van de beslissing van de kantonrechter, gegrondverklaring van het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie en vernietiging van die beslissing - het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
8. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 310,- opgelegd ter zake van “voor een bromfiets niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden”, welke gedraging blijkens een registercontrole van de RDW zou zijn verricht op 14 december 2011 met het voertuig met het kenteken [kenteken].
9. De betrokkene heeft - in aanvulling op hetgeen onder 5. is vermeld - nog aangevoerd dat betreffend voertuig, een bromfiets, en de bijbehorende kentekenpapieren al jaren niet meer in haar bezit zijn; haar ex-schoonouders wilden de bromfiets en de papieren niet meegeven toen de betrokkene daar uit huis werd gezet. Vermoedelijk heeft haar ex-vriend de bromfiets naar de sloop gebracht. De betrokkene verbaast zich erover dat zij pas na jaren wordt geconfronteerd met sancties ter zake van dit voertuig, terwijl op de site van de Rijksdienst voor het Wegverkeer is vermeld dat er jaarlijks wordt gecontroleerd op de verzekeringsplicht.
10. Gelet op de stukken uit het dossier is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Onbetwist is immers dat ten tijde van de registercontrole het op naam van de betrokkene gestelde voertuig niet verzekerd was, terwijl de tenaamstelling in het kentekenregister niet was geschorst. Gelet op het gevoerde verweer dient het hof te beoordelen of er desondanks redenen zijn om te bepalen dat het bedrag van de sanctie moet worden verlaagd of op nihil moet worden gesteld.
11. Op grond van het verhandelde ter zitting van het hof acht het hof de door de betrokkene aangevoerde omstandigheden voldoende aannemelijk geworden. Het hof is van oordeel dat de betrokkene onder die omstandigheden in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt van het op voormelde datum onverzekerd zijn van het op haar naam gestelde voertuig. Derhalve acht het hof deze omstandigheden zodanig, dat het opleggen van een administratieve sanctie niet te billijken valt. Het hof zal daarom het beroep tegen de inleidende beschikking gegrond verklaren en die beschikking vernietigen.
12. Het hof acht termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de reiskosten die de betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting van de kantonrechter en de zitting in hoger beroep
.Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 72,96 (zijnde € 28,96 ( [woonplaats] - Arnhem v.v. ter trein) + € 44,- ( [woonplaats] - Leeuwarden v.v. per trein)).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 31 juli 2012, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 162154916 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan haar wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 72,96.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Verdoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.