ECLI:NL:GHARL:2016:6449

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
200.110.515/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de verplichtingen uit een huurovereenkomst voor een benzineverkooppunt en de vraag naar spoedeisend belang bij een gebod tot staking van bouwwerkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in een kort geding. De zaak betreft een huurovereenkomst tussen [appellant] en Gulf Vastgoed B.V. voor de bouw en exploitatie van een benzineverkooppunt. De oliemaatschappij, Gulf, vorderde in kort geding dat [appellant] de bouwwerkzaamheden op het perceel zou staken, omdat deze in strijd zouden zijn met de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft de vordering van Gulf toegewezen, maar [appellant] is in hoger beroep gegaan.

Het hof overweegt dat het gebod tot staking van de bouwwerkzaamheden een ordemaatregel is, bedoeld om [appellant] in staat te stellen zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst na te komen. Het hof stelt vast dat de bouwwerkzaamheden al zo ver gevorderd waren dat een gebod tot staking geen zin had en niet zou leiden tot het beoogde doel. Hierdoor had Gulf geen spoedeisend belang bij haar vordering. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van Gulf af, waarbij het hof ook de proceskosten ten laste van Gulf legt.

De uitspraak benadrukt het belang van het vaststellen van spoedeisend belang in kort geding procedures en de voorwaarden waaronder een gebod tot staking van werkzaamheden kan worden opgelegd. Het hof concludeert dat Gulf in dit geval niet kon aantonen dat er sprake was van een spoedeisend belang, waardoor de vordering niet kon worden toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.110.515/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 542099 VV EXPL 12-36)
arrest in kort geding van 9 augustus 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. D.J.A. van den Berg, kantoorhoudend te Den Haag,
tegen
Gulf Vastgoed B.V.,
gevestigd te Harderwijk,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Gulf,
advocaat: mr. F.F.P.M. Vermeer, kantoorhoudend te Bunschoten-Spakenburg.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis in kort geding van 19 juni 2012 van de kantonrechter in de toen geheten rechtbank Groningen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 16 juli 2012,
- het arrest van 25 september 2012, waarbij een comparitie na aanbrengen is gelast, die op
24 april 2013 is gehouden en waarvan proces-verbaal is opgemaakt,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in het incidentele appel (met producties),
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel tevens houdende akte overlegging producties,
- akte overlegging producties van de zijde van Gulf,
- antwoord akte van de zijde van [appellant] .
2.2
De zaak is gevoegd met de zaak tussen dezelfde partijen bij het hof onder rolnummer 200.106.730. Partijen hebben in beide zaken de procesdossiers overgelegd, waarna het hof arrest heeft bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] in het principaal appel luidt:
"(…)
het vonnis van de kantonrechter Groningen (…), te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van geïntimeerde alsnog af te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide procedures”
2.4
Gulf heeft verweer gevoerd en geconcludeerd in het principale appel tot bekrachtiging van het bestreden vonnis voor zover daartegen geen incidentele grief door Gulf is ingesteld en in het incidentele appel het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende voor zover Gulf daartegen incidenteel appel heeft ingesteld met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties.
2.5
[appellant] heeft in het incidentele appel geconcludeerd Gulf in haar incidentele appel niet ontvankelijk te verklaren, althans het incidentele appel te verwerpen met veroordeling van Gulf in de proceskosten in beide instanties.

3.De feiten

3.1
Tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten onder 1.1 t/m 1.23 van het vonnis, waarvan beroep, zijn grief 1 in het principale appel en grief 1 in het incidentele appel gericht. Met inachtneming van deze grieven gaat het hof, samen met wat in hoger beroep is komen vast te staan en mede gelet op de inhoud van de overgelegde en niet betwiste stukken, uit van de volgende feiten.
3.2
Bij brief van 11 december 2007 laat het College van B&W van de gemeente Ten Boer [appellant] weten bereid te zijn aan hem onder de in die brief genoemde voorwaarden en bedingen te verkopen een kadastraal omschreven perceel ter grootte van circa 2.900 m² voor een bedrag van € 172.550,- incl. BTW.
3.3
Op 19 december 2007 hebben [appellant] (als verhuurder) en Gulf (als huurder) ondertekend de overeenkomst “Huurovereenkomst Grond”. Deze overeenkomst heeft betrekking op de verhuur door [appellant] aan Gulf van een perceel gelegen aan de [a-straat] te [A] , welk perceel nader is aangegeven op de bij de overeenkomst behorende tekening. Het perceel maakt deel uit van de door [appellant] op dat moment nog van de gemeente Ten Boer aan te kopen kavel. In de Huurovereenkomst Grond zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:

Het gehuurde, bestemming
Verhuurder verhuurt aan huurder en huurder huurt van verhuurder een terrein gelegen aan de [a-straat] (nummer thans onbekend) te [A] , hierna ‘het gehuurde’ genoemd. (…)
1.2
Huurder zal op het terrein een onbemande motorbrandstofverkooppunt gaan inrichten (…)
1.3
Alle kosten voor het inrichten van en nieuw te bouwen motorbrandstofverkooppunt zijn voor rekening van de huurder. De vergunning in verband met de herbouw wordt aangevraagd door verhuurder.
Duur, verlenging en opzegging
2
Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar, ingaande op de datum waarop de bouwvergunning wordt afgegeven + vijf huurjaren.
2.1
Indien huurder het eerdergenoemd verkooppunt voor motorbrandstoffen heeft gebouwd heeft verhuurder de volgende keuzes
1) Verhuurder betaald huurder binnen 30 dagen na oplevering van het station door de aannemer de totale bouwkosten aan Huurder, of
2) Verhuurder tekent de Huurovereenkomst “Motorbrandstoffenverkooppunt” art. 7:290 BW waarvan bijgaand een bijlage met een huurtermijn van 5 jaar met 2x5 optiejaren.
(…)
Huurprijs, omzetbelasting, huurprijsaanpassing, betalingsverplichting, betaalperiode
3.1
De aanvangshuurprijs van het gehuurde bedraagt op jaarbasis € 1,00 zegge: één euro met dien verstande dat indien de bouwvergunning door het bevoegd gezag wordt afgegeven en de huurovereenkomst genoemd in artikel 3.2 sub 2 de huurprijs wordt verhoogd naar € 1,00 (zegge een euro) per 100 verkochte liters motorbrandstoffen per jaar.
(…)”
3.4
Een bijlage bij de Huurovereenkomst Grond is de overeenkomst getiteld “Huurovereenkomst voor Motorbrandstoffenverkooppunt”. Deze overeenkomst is door [appellant] (als verhuurder) en Gulf (als huurder) op 19 december 2007 voor gezien ondertekend. In de Huurovereenkomst voor Motorbrandstoffenverkooppunt is onder meer het volgende opgenomen:

Huurder verklaart van verhuurder te hebben gehuurd met het recht het gehuurde zelf te exploiteren of aan derden in wederhuur of op andere wijze in gebruik te geven, het verkooppunt voor motorbrandstoffen, (…).
Artikel 1 Algemene bepalingen
Deze overeenkomst is ondeelbaar en verplicht partijen tot naleving van de wet en plaatselijke gebruiken met betrekking tot huur en verhuur van bedrijfsruimte, voor zover daar bij deze overeenkomst niet uitdrukkelijk wordt afgeweken. (…) Verhuurder zal tevens zijn totale behoefte aan smeermiddelen afnemen van het merk Gulf.
Artikel 2 Investeringen
Het bestaande verkooppunt plus terrein is reeds voor rekening van huurder tot een modern servicestation gerealiseerd in de Tinq style.
Artikel 3 Huurtermijn
Deze huurovereenkomst is aangegaan voor een periode van 5 jaar met 2x5 optiejaren, ingaande op ……….(…).
Artikel 4 Huurprijs en betaling
De variabele huurprijs zal per jaar bedragen (voor het aantal liters dat in het desbetreffende contractsjaar op het verkooppunt wordt verkocht):
Brandstof per 100 liter vanaf in liters
Alle brandstoffen € 1,000 1
(…)
Artikel 8 Voorkeursrecht
Verhuurder verleent hierbij aan huurder een voorkeursrecht van koop op het perceel / de percelen waarop het verkooppunt gevestigd is, dat aanvangt op het moment van ondertekening van deze huurovereenkomst en eindigt op het moment dat deze huurovereenkomst eindigt.
(…)
Artikel 10
Deze overeenkomst wordt aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat het bevoegde gezag de benodigde vergunningen en toestemming verlenen en blijft verlenen voor de exploitatie van voornoemd tankstation en dat, indien nodig, verhuurder zal optreden als toezichthouder en het station zal schoonhouden inclusief het vernieuwen van kassarollen indien noodzakelijk.
3.5
[appellant] heeft begin 2008 een architect aangezocht voor het maken van bouwtekeningen van het tankstation. Daarnaast is het bedrijf Mostacon ingeschakeld voor de berekening van de staalconstructie van de luifel voor het te bouwen tankstation.
3.6
Op 27 mei 2008 heeft [appellant] de brief van het College van B&W van de
gemeente Ten Boer van 11 december 2007 ondertekend en daarbij verklaard dat hij aankoopt het desbetreffende perceel tegen de prijs van € 172.550,- incl. BTW onder de in de brief genoemde voorwaarden en bedingen.
3.7
De architect heeft bij e-mailbericht van 14 juni 2010 Gulf laten weten dat van [appellant] de getekende bouwaanvraagformulieren zijn ontvangen en dat de bouwaanvraag voor het tankstation inmiddels namens [appellant] bij de gemeente Ten Boer is ingediend.
3.8
Op 28 juli 2010 heeft de architect namens [appellant] een melding gedaan op grond van de Wet Milieubeheer bij de gemeente Ten Boer. De gemeente Ten Boer heeft bij brief van
14 september 2010 bericht de melding van 28 juli 2010 te hebben ontvangen en te hebben geaccepteerd.
3.9
Bij besluiten van 3 september 2010 heeft het College van B&W van de
gemeente Ten Boer aan [appellant] bouwvergunningen verleend voor het oprichten van een tankstation en het plaatsen van een scheidingsmuur en reclamezuil.
3.1
In september 2010 had [appellant] nog steeds niet de eigendom van het perceel aan de [a-straat] gekregen. [appellant] kon de financiering daarvoor niet rond krijgen. In september 2010 heeft Gulf aan [appellant] in ieder geval aangeboden dat Gulf het perceel in eigendom zou verwerven, welk aanbod door [appellant] is afgewezen.
3.11
Bij notariële akte van 20 december 2011 is [appellant] Exploitatie B.V. opgericht. De oprichters zijn [appellant] , diens echtgenote [B] en Halma Agro B.V., die alle drie tevens bestuurder van [appellant] Exploitatie B.V. zijn geworden. Het bij de oprichting geplaatste kapitaal van € 18.000,- is voldaan door [appellant] (25%),
[B] (25%) en Halma Agro B.V. (50%).
3.12
Bij overeenkomst getiteld “Huurovereenkomst voor motorbrandstoffenverkooppunt” van 20 december 2011 heeft [appellant] Exploitatie B.V. aan Halma Agro B.V. op het perceel aan de [a-straat] in de gemeente Ten Boer in huur gegeven “het recht het gehuurde zelf te exploiteren het verkooppunt voor motorbrandstoffen” (artikel 1.1) voor de duur van 10 jaar, ingaande 1 januari 2012 (artikel 2) tegen een huurprijs die bestaat uit een vaste component van € 12.000,- excl. BTW per jaar en een variabele component die afhankelijk is van de omzet (artikel 3).
3.13
Bij notariële akte van 20 december 2011 is aan [appellant] Exploitatie B.V., vertegenwoordigd door [appellant] en [B] , geleverd het perceel waarop het motorbrandstofverkooppunt wordt gebouwd. In de notariële akte is opgenomen dat de gemeente Ten Boer het perceel bij overeenkomst van 27 mei 2008 heeft verkocht aan [appellant] en bij brief van 24 november 2011 ermee heeft ingestemd dat het perceel wordt door verkocht aan [appellant] Exploitatie B.V. De notariële akte is op 21 december 2011 in het Kadaster ingeschreven. Het gekochte is vergroot tot een oppervlakte van 3.900 m².
3.14
De advocaat van Gulf heeft [appellant] bij aangetekend en gewone post verzonden brief van 30 december 2011 gewezen op de huurovereenkomst van 19 december 2007 en medegedeeld ermee bekend te zijn dat [appellant] het perceel, waarop de huurovereenkomst betrekking heeft, in eigendom heeft verkregen. [appellant] wordt gesommeerd uiterlijk op
6 januari 2012 te bevestigen dat hij zijn verplichting als verhuurder zal nakomen. Nadat een reactie uitblijft, wordt [appellant] bij brief van 10 januari 2012 aan de brief van
30 december 2011 herinnerd.
3.15
Bij brief van 22 maart 2012 heeft Vink Aannemingsmaatschappij B.V. aan Halma Agro B.V. bevestigd de verkregen opdracht voor het bouwen van een nieuw tankstation op het perceel aan de [a-straat] . In een planningsoverzicht is aangegeven dat de start van de werkzaamheden in week 13 van 2012 (vanaf 26 maart 2012) is.
3.16
Gulf heeft [appellant] en [appellant] Exploitatie B.V. bij dagvaarding van 28 februari 2012 in kort geding betrokken. De kantonrechter heeft bij vonnis van 30 maart 2012 [appellant] geboden uitvoering te geven aan de huurovereenkomsten van 19 maart 2007 onder verbeurte van een aan Gulf te betalen dwangsom van € 3.000,- per dag tot een maximum van € 75.000,-. Voorts is [appellant] in de proceskosten veroordeeld. De vordering tegen [appellant] Exploitatie B.V. is afgewezen. Gulf heeft het vonnis bij exploot van 12 april 2012 aan zowel [appellant] als [appellant] Exploitatie B.V. betekend. [appellant] is van dat in kort geding gewezen vonnis bij exploot van 1 mei 2012 in hoger beroep gekomen.
3.17
Het in opdracht van Halma Agro B.V. gebouwde tankstation is op 29 juni 2012 gereed gekomen en door Halma Agro B.V. in gebruik genomen.
3.18
De advocaat van [appellant] heeft bij brief van 2 juli 2012 Gulf bericht dat [appellant] betwist dat hij met Gulf huurovereenkomsten heeft gesloten. Voor zover een huurovereenkomst met Gulf is gesloten, kiest [appellant] voor de optie als bedoeld in artikel 2.1 sub 1 van de Huurovereenkomst Grond. [appellant] wenst het motorbrandstofverkooppunt zelf in exploitatie te nemen.

4.De vorderingen en beoordeling in eerste aanleg

4.1
Gulf heeft bij dagvaarding van 27 april 2012 [appellant] in kort geding betrokken en na wijziging van eis gevorderd [appellant] op straffe van een dwangsom te gebieden de bouwwerkzaamheden op het perceel aan de [a-straat] te Ten Boer te staken en gestaakt te houden, althans het ertoe te leiden dat [appellant] Exploitatie B.V. de werkzaamheden dient te staken althans gestaakt te houden, om zodoende uitvoering te kunnen geven aan het vonnis van 30 maart 2012.
4.2
Na te hebben geoordeeld dat Gulf bij haar voorziening een spoedeisend belang heeft (r.o. 3.1), heeft de kantonrechter – onder aanhaling van zijn beslissing in het in kort geding gewezen vonnis van 30 maart 2012 – geoordeeld dat er een gerede kans aanwezig is dat de bodemrechter zal oordelen dat tussen partijen op 19 december 2007 een tweetal huurovereenkomsten tot stand zijn gekomen en dat [appellant] jegens Gulf gehouden is om de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen (r.o. 3.2). Vervolgens stelt de kantonrechter vast dat [appellant] Exploitatie B.V. voor het perceel dat [appellant] aan Gulf heeft verhuurd een huurovereenkomst met Halma Agro B.V. heeft gesloten, dat Halma Agro B.V. opdracht heeft gegeven het tankstation op dat perceel te realiseren, de bouwwerkzaamheden daarvoor op of omstreeks 22 maart 2012 zijn aangevangen en het tankstation naar verwachting in de loop van de maand juni 2012 zal worden opgeleverd (r.o. 3.3). De kantonrechter ziet geen aanleiding op het vonnis van 30 maart 2012 terug te komen (r.o. 3.4). Het verweer van [appellant] dat hij niet bij machte is de bouwwerkzaamheden te staken, omdat hij slechts medebestuurder en medeaandeelhouder van [appellant] Exploitatie B.V. is en de bouwwerkzaamheden in opdracht van Halma Agro B.V. worden uitgevoerd, wordt door de kantonrechter verworpen. De kantonrechter oordeelt dat [appellant] zich zelf in deze positie heeft gemanoeuvreerd, zodat die omstandigheden voor zijn rekening en risico komen (r.o. 3.4). De kantonrechter gebiedt [appellant] de bouwwerkzaamheden op het perceel aan de [a-straat] te Ten Boer te staken en gestaakt te houden, althans het ertoe te leiden dat [appellant] Exploitatie B.V. die werkzaamheden staakt of gestaakt houdt, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag met een maximum van € 250.000,-. [appellant] is in de proceskosten veroordeeld.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
[appellant] heeft in het principaal appel tegen het bestreden vonnis vijf grieven ontwikkeld. Gulf heeft in het incidenteel appel het vonnis met één grief bestreden.
Grief 1 in het principaal appelricht zich onder meer en
grief 1 in het incidenteel appelin het geheel tegen de kantonrechter vastgestelde feiten. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld, zodat [appellant] en Gulf bij de behandeling van die grieven, voor zover betrekking hebbend op de feitenvaststelling, geen belang meer hebben.
5.2
[appellant] bestrijdt met grief 1 in het principaal appel voorts dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat [appellant] met Gulf ook de Huurovereenkomst voor Motorbrandstoffenverkooppunt is aangegaan, met
grief 2 in het principaal appelhet door de kantonrechter aangenomen spoedeisend belang, met de
grieven 3 en 5 in het principaal appelde veroordeling de bouwwerkzaamheden te staken en de daarop gelegde dwangsom en met
grief 4 in het principaal appelde proceskosten.
5.3
Voor de beoordeling van de grieven stelt het hof het volgende voorop.
In hoger beroep is niet beslissend of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is.
De vordering in het onderhavige geding strekt er niet toe [appellant] te veroordelen tot nakoming van zijn verplichtingen uit (in ieder geval) de Huurovereenkomst Grond. Die voorziening is reeds in het eerdere kort geding, dat geleid heeft tot het vonnis van 30 maart 2012, gegeven. Het gebod de bouwwerkzaamheden te staken, althans het ertoe te leiden dat [appellant] Exploitatie B.V. de bouwwerkzaamheden staakt, is eerst en vooral een ordemaatregel, bedoeld om een situatie te creëren waarin [appellant] zijn verplichtingen uit de Huurovereenkomst Grond tegenover Gulf kan nakomen, waartoe hij al eerder is veroordeeld. In het algemeen heeft een eiser bij een dergelijke orde maatregel alleen belang indien de gedaagde aan die veroordeling kan voldoen, zodat het door de eiser met de voorziening beoogde doel kan worden bereikt.
5.4
[appellant] heeft er terecht op gewezen dat op 19 december 2007 partijen alleen een Huurovereenkomst Grond zijn aangegaan. Die huurovereenkomst is aangegaan voor 10 jaar, ingaande de datum waarop de bouwvergunning voor een motorbrandstofverkooppunt wordt afgegeven (artikel 2.0). De bouwvergunning is op 3 september 2010 verleend, zodat de huurovereenkomst op die datum in werking is getreden. In de Huurovereenkomst Grond heeft [appellant] zich verplicht het perceel grond aan Gulf ter beschikking te stellen en heeft Gulf zich verplicht daarop het motorbrandstofverkooppunt op te richten (artikel 1.2). Nadat het motorbrandstofverkooppunt door Gulf is gebouwd, is aan [appellant] als verhuurder een keuze mogelijkheid gegeven (artikel 2.1). [appellant] kan hetzij het motorbrandstofverkooppunt zelf in exploitatie nemen (sub 1), hetzij het motorbrandstofverkooppunt aan Gulf in exploitatie geven (sub 2). In het eerste geval betaalt [appellant] aan Gulf de totale bouwkosten van het motorbrandstofverkooppunt en wordt kennelijk – gelet op de contractduur van 10 jaar en dat het door Gulf gebouwde motorbrandstofverkooppunt haar kleuren en één van haar merknamen zal voeren - het perceel door Gulf aan [appellant] in onderhuur gegeven en heeft [appellant] de producten van Gulf af te nemen. In het tweede geval wordt tussen partijen de als bijlage bij de Huurovereenkomst Grond uitgewerkte huurovereenkomst ex artikel 7:290 BW aangegaan waarna [appellant] aanspraak kan maken op de in die huurovereenkomst opgenomen (nieuwe en verhoogde) huurprijs.
[appellant] heeft bij brief van zijn advocaat van 2 juli 2012 bericht dat voor zover hij aan de Huurovereenkomst Grond is gebonden, hetgeen het hof voorshands van oordeel is, hij opteert voor optie sub 1 zodat hij het motorbrandstofverkooppunt zelf in exploitatie zal nemen.
5.5
In het eerste kort geding, dat heeft geleid tot het vonnis van 30 maart 2012 en waarop het hof heden op het daartegen ingestelde beroep heeft beslist, heeft Gulf gevorderd [appellant] te gebieden uitvoering te geven aan de huurovereenkomsten van 19 december 2007. [appellant] heeft er terecht op gewezen dat hij slechts de Huurovereenkomst Grond is aangegaan en dat de Huurovereenkomst voor Motorbrandstoffenverkooppunt als bijlage bij de Huurovereenkomst Grond is opgenomen en door partijen op 19 december 2007 slechts voor gezien is getekend. Gelet op de tussen partijen gemaakte afspraken in de Huurovereenkomst Grond treedt de (tweede) Huurovereenkomst voor Motorbrandstoffenverkooppunt met Gulf eerst in werking als [appellant] nadat Gulf het motorbrandstoffenverkooppunt heeft opgericht en [appellant] voor de optie kiest dat Gulf het motorbrandstoffenverkooppunt exploiteert. In het arrest van heden heeft het hof het dictum in het vonnis van 30 maart 2012 in dat opzicht ook verbeterd door te oordelen dat [appellant] gehouden is uitvoering te geven aan de Huurovereenkomst Grond. In zoverre slaagt grief 1 in het principaal appel.
5.6
Gulf heeft thans gevorderd [appellant] op straffe van een dwangsom te gebieden de bouwwerkzaamheden op het perceel aan de [a-straat] te Ten Boer te staken, althans het ertoe te leiden dat [appellant] Exploitatie B.V. de werkzaamheden staakt. Met grief I in het principaal appel komt [appellant] terecht op tegen de overwegingen van de kantonrechter waarin het geschil in het kader van het eerder gewezen kort geding vonnis van 30 maart 2012 wordt geplaatst. De thans voorliggende vordering is een ordemaatregel en een nieuwe zelfstandige vordering waarbij voor de beoordeling van die vordering de feiten en omstandigheden voor een belangrijk deel samen vallen met de feiten en omstandigheden waarover de kantonrechter (en het hof) de andere vordering in het eerste kort geding heeft behandeld.
5.7
Uit de feiten leidt het hof voorshands af dat Halma Oil B.V. krachtens een huurovereenkomst met [appellant] Exploitatie B.V. vanaf 1 januari 2012 het gebruik van het perceel heeft, Halma Oil B.V. aan aannemer Vink Aannemingsbedrijf B.V. opdracht heeft gegeven een brandstoffenverkooppunt op het van [appellant] Exploitatie B.V. gehuurde perceel te bouwen, die bouwwerkzaamheden eind maart 2012 zijn aangevangen, die werkzaamheden ten tijde van de behandeling van het kort geding bij de kantonrechter op 11 mei 2012 reeds voor 80% waren uitgevoerd en de verwachting was dat het tankstation op of omstreeks
21 juni 2012 zou worden opgeleverd en dat het tankstation daadwerkelijk op 29 juni 2012 is voltooid.
Uit deze feiten en omstandigheden blijkt naar het voorlopig oordeel van het hof dat de bouwwerkzaamheden ten tijde dat het vonnis op 19 juni 2012 werd gewezen in een zodanig vergevorderd stadium waren dat de bouwwerkzaamheden nagenoeg waren voltooid, zodat een gebod tot staking van de bouwwerkzaamheden zonder zin was en niet tot het doel kon leiden dat met de door Gulf gevorderde voorziening werd beoogd. Gulf heeft ook geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat na het vonnis nog bouwwerkzaamheden van enige betekenis zijn uitgevoerd.
Dit leidt ertoe dat naar het oordeel van het hof Gulf bij haar voorziening in eerste aanleg en thans in hoger beroep geen spoedeisend belang had en heeft. Grief 2 slaagt.
5.8
Nu
grief 2 in het principaal appeldoel treft, heeft [appellant] bij de behandeling van de
grieven 3 en 5 in het principaal appelgeen belang.
Grief 4 in het principaal appelis gericht tegen de proceskosten veroordeling en is gelet op de gegrondheid van grief 2 terecht voorgedragen.
Conclusie
5.9
Grief 2 in het principaal appel treft doel. Gulf heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bij zijn voorziening geen spoedeisend belang. Het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd en de vordering van Gulf wordt alsnog afgewezen. [appellant] is daardoor in eerste aanleg ten onrechte in de proceskosten veroordeeld, zodat grief 4 in het principaal appel eveneens slaagt. Bij de behandelingen van de grieven 3 en 5 in het principaal appel heeft [appellant] geen belang meer. Gulf wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Het salaris van de advocaat wordt bepaald aan de hand van 2 punten, tarief II.
5.1
De grief van Gulf in het incidenteel appel had slechts betrekking op de feiten- vaststelling. Gulf heeft bij de behandeling van die grief geen belang, zodat het incidenteel appel wordt afgewezen. Gulf wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Het salaris van de advocaat wordt bepaald aan de hand van 1 punt, tarief II.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van 19 juni 2012
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van Gulf af;
veroordeelt Gulf in de kosten in eerste aanleg, bestaande uit € 400,- salaris van de gemachtigde;
veroordeelt Gulf in de kosten van het hoger beroep in het principaal appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 291,- voor verschotten en op € 1.788,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt Gulf in de kosten van het hoger beroep in het incidenteel appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Gulf vastgesteld € 894,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. D.H. de Witte, mr. H. de Hek en mr. L. Groefsema en is uitgesproken door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 9 augustus 2016.