In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardevaststelling van onroerende zaken van belanghebbende, gelegen aan de [a-straat] O.Z. 40 en 41 te [Z]. De heffingsambtenaar had de waarde van deze onroerende zaken vastgesteld op € 361.000 per 1 januari 2010, € 318.000 per 1 januari 2011 en € 275.000 per 1 januari 2012, waarbij ook onroerendezaakbelasting (OZB) was vastgesteld. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarderingen, met als argument dat de waarden te hoog zijn vastgesteld, mede door bodem- en grondwaterverontreiniging die op de percelen aanwezig is. De rechtbank Midden-Nederland heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar bij de waardebepaling rekening heeft gehouden met de verontreiniging en een aftrek van 25% heeft toegepast. De heffingsambtenaar heeft taxatierapporten overgelegd van WOZ-taxateurs die de waarden van vergelijkbare onroerende zaken hebben vastgesteld. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarden niet te hoog zijn, ondanks de verontreiniging. Belanghebbende heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat de onroerende zaken onverkoopbaar zijn of dat de verontreiniging een significante invloed heeft op de waarde. Het Hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.