ECLI:NL:GHARL:2016:6332

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
4 augustus 2016
Zaaknummer
WAHV 200.180.447
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Beswerda
  • mr. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inhaalmanoeuvre vlak voor een voetgangersoversteekplaats en de motiveringsplicht van de kantonrechter

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een inhaalmanoeuvre die vlak voor een voetgangersoversteekplaats heeft plaatsgevonden. De betrokkene, die als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 360,- opgelegd kreeg, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter die zijn beroep ongegrond verklaarde. De kantonrechter heeft niet ingegaan op de argumenten van de betrokkene met betrekking tot de onduidelijkheid van de norm in artikel 12 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), die stelt dat het verboden is een voertuig vlak voor of op een voetgangersoversteekplaats in te halen. Het hof oordeelt dat de kantonrechter zijn motiveringsplicht heeft geschonden door niet expliciet in te gaan op de essentiële stellingen van de betrokkene, die aanvoert dat de norm niet voldoet aan het lex certa-beginsel. Het hof concludeert dat de inhaalmanoeuvre daadwerkelijk vlak voor de voetgangersoversteekplaats heeft plaatsgevonden, en dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet heeft ingehaald. De beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, en het hof verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond. Tevens wordt de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene.

Uitspraak

WAHV 200.180.447
4 augustus 2016
CJIB 173908636
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 28 augustus 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] ,
postbus houdende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 21 juli 2016. De gemachtigde van de betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. C.T. Brontsema.

Beoordeling

1. De betrokkene kan zich niet verenigen met de beslissing en overwegingen van de kantonrechter. De gemachtigde voert in hoger beroep zes grieven aan, alle betrekking hebbend op schending door de kantonrechter van de motiveringsplicht en het recht van de betrokkene op ‘fair trial’ als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en stelt dat op grond daarvan de beslissing van de kantonrechter, de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigd dienen te worden. Deze bezwaren zullen hierna worden besproken.
2. De vertegenwoordiger van de advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de kantonrechter met verbetering van gronden in zoverre dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van schending van de hoorplicht.
3. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 360, - opgelegd ter zake van “inhalen van voertuig vlak voor of op een voetgangersoversteekplaats”, welke gedraging zou zijn verricht op16 juni 2013 om 14:34 uur op de Regulusweg te ’s-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
4. Voormelde gedraging betreft een overtreding van artikel 12 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) dat luidt:
“Het is verboden een voertuig vlak voor of op een voetgangersoversteekplaats in te halen.”
5. De gemachtigde van de betrokkene voert aan (grief 2) dat de kantonrechter de motiveringsplicht en de rechten van de betrokkene op ‘fair trial’ als bedoeld in artikel 6 EVRM heeft geschonden, door niet expliciet in te gaan op de essentiële stelling/ het door de gemachtigde uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat artikel 12 RVV 1990 niet voldoet aan de eisen van het lex certa-beginsel (1 Sr en 7 EVRM), legaliteitsbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel. Volgens het EHRM dient een norm voldoende duidelijk en concreet te zijn omschreven, zodat de burger in staat is daarop zijn gedrag af te stemmen. Artikel 12 RVV 1990 voldoet daaraan niet omdat op basis van de wettekst, de wetsgeschiedenis en jurisprudentie niet duidelijk is wat er wordt bedoeld met “vlak voor een voetgangersoversteekplaats.”
6. In artikel 13, tweede lid, van de WAHV is bepaald dat de beslissing van de kantonrechter met redenen omkleed dient te zijn. Dat brengt niet mee dat in het geval niet uitgebreid en expliciet op alle aangevoerde argumenten wordt ingegaan, er sprake is van schending van het motiveringsbeginsel. Bij een beoordeling of sprake is van een dergelijke schending, dient te worden gekeken naar de omstandigheden van het betreffende geval.
7. Het hof stelt het volgende vast. Het proces-verbaal van de behandeling van de zaak van de betrokkene ter zitting van de kantonrechter op 28 augustus 2015, vermeldt dat ter zitting als nieuw argument is aangevoerd dat de boetebeschikking niet voldoet aan het legaliteitsbeginsel/ rechtszekerheidsbeginsel, nu uit artikel 12 RVV 1990 niet volgt wat wordt bedoeld met ‘vlak voor’. Tot het dossier behoort ook een pleitnota van de gemachtigde d.d. 28 augustus 2015, waarin dit verweer onder punt 2 is vermeld. Daarbij is ook het lex certa-beginsel genoemd.
8. Gelet hierop en gelet op hetgeen de gemachtigde in de procedure bij de kantonrechter ter onderbouwing van het standpunt dat de gedraging niet is verricht had aangevoerd, had de kantonrechter in zijn beslissing op het aangevoerde en onderbouwde argument moeten ingaan. Dat heeft de kantonrechter niet gedaan. De kantonrechter heeft slechts overwogen dat de betrokkene geen feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant en dat die ook anderszins niet zijn gebleken. Naar het oordeel van het hof is er sprake van schending van de motiveringsplicht. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen. Dat brengt mee dat de overige grieven van de gemachtigde betreffende de motivering van de beslissing van de kantonrechter geen bespreking meer behoeven.
9. Vervolgens staat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ter beoordeling van het hof.
10. De gemachtigde van de betrokkene voert onder verwijzing naar artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan (grief 1) dat de officier van justitie de hoorplicht heeft geschonden. Nu hij minutieus gemotiveerd alle aan de sanctiebeschikking ten grondslag liggende overwegingen had weerlegd, kwam de beschikking voor vernietiging in aanmerking en had de officier van justitie, indien hij de beschikking wilde handhaven, de betrokkene moeten horen. Ter zitting van het hof heeft de gemachtigde daar nog aan toegevoegd dat geen formulier is ontvangen waarop kon worden aangegeven of de betrokkene gehoord wilde worden en dat de betrokkene geen afstand heeft gedaan van het recht om te worden gehoord.
11. Het hof stelt voorop dat de enkele schending van de hoorplicht niet kan leiden tot de door de gemachtigde van de betrokkene gewenste vernietiging van de inleidende beschikking. Schending van de hoorplicht betreft immers de gebrekkige totstandkoming van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep en niet de totstandkoming van de inleidende beschikking zelf.
12. Ingevolge artikel 7:16 van de Awb in verbinding met artikel 7, tweede lid, van de WAHV moet de officier van justitie de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:17, aanhef en onder d, van de Awb, kan van het horen worden afgezien indien de indiener niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij geen gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
13. Het is het hof ambtshalve bekend dat een inleidende beschikking in dit verband de volgende passage bevat: “Eventueel kunt u aangeven of u uw beroep telefonisch wilt toelichten (gehoord worden). Vermeld dit dan in uw brief samen met het telefoonnummer waarop u tijdens kantooruren bereikbaar bent.”
14. Het hof stelt vast dat in het namens de betrokkene ingediende administratieve beroepschrift d.d. 29 juli 2013 wordt ontkend dat de gedraging of een poging daartoe is verricht en dat bewijs in de vorm van een proces-verbaal of enig ander materiaal ontbreekt, reden waarom wordt verzocht de beschikking te vernietigen of in te trekken.
15. Het hof stelt vast dat in dit beroepschrift niet in reactie op voormelde mededeling is aangegeven dat de gemachtigde of de betrokkene wenste te worden gehoord door de officier van justitie. Van schending van de hoorplicht is in dit geval dan ook geen sprake.
16. Met betrekking tot het lex certa beginsel is het hof met de gemachtigde van betrokkene van oordeel dat artikel 12 van het RVV 1990 geen uitsluitsel geeft over de vraag wat "vlak voor" een voetgangersoversteekplaats is. Ook de Nota van toelichting bij artikel 12 RVV 1990 geeft die duidelijkheid niet: "Het verbod een voertuig in te halen indien dit is gestopt voor een voetgangersoversteekplaats of deze langzaam nadert, zoals geformuleerd in het RVV 1966, is vervangen door het verbod een voertuig vlak voor of op een voetgangersoversteek in te halen. Ook in de Bondsrepubliek Duitsland is een dergelijk voorschrift recentelijk in de wetgeving opgenomen. Bestuurders dienen bij het naderen van een voetgangersoversteekplaats hun aandacht te richten op de mogelijke aanwezigheid van voetgangers die daar oversteken of op het punt staan zulks te gaan doen. De aandacht zou te veel worden afgeleid ingeval inhalen aldaar in beginsel zou worden toegestaan." (vgl. Gerechtshof Leeuwarden 30 oktober 2003, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:GHLEE:2003:AO0699). Dat die duidelijkheid niet uit de regelgeving en de nota van toelichting volgt is naar het oordeel van het hof is in casu ook niet noodzakelijk voor het beoordelen van de verweten gedraging. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de waarneming van de verbalisant of van "vlak voor" gesproken kan worden of niet. Het is aan de rechter om op basis van feitelijke vaststellingen te beoordelen of zulks het geval is. Het ontbreken van rekenkundige zekerheid omtrent de norm leidt er niet toe dat deze zich niet voor een dergelijke beoordeling leent.
17. De overige grieven die de gemachtigde heeft aangevoerd tegen de inleidende beschikking lenen zich naar het oordeel van het hof voor een gezamenlijke bespreking omdat zij zich - zoals mede bij de behandeling van de zaak ter zitting van het hof is gebleken - toespitsen op het punt of kan worden vastgesteld dat de gedraging "vlak voor" een voetgangersoversteekplaats is verricht.
17. Namens betrokkenen zijn de volgende bezwaren ingebracht:
  • De betrokkene vindt de in artikel 12 RVV 1990 gestelde norm onduidelijk en ontkent een voertuig te hebben ingehaald vlak voor een voetgangersoversteekplaats. Hij acht het niet juist dat de ambtsedig verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag biedt voor de vaststelling van de gedraging en voert aan wel feiten of omstandigheden te hebben aangevoerd die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van deze verklaring.
  • Op twee plaatsen op de Regulusweg bevinden zich voetgangersoversteekplaatsen: bij de kruising Maanweg/Regulusweg/Westenburgstraat (A) en bij de kruising Saturnusweg/Regulusweg (B). Volgens de verklaring van de verbalisant heeft de gedraging plaatsgevonden bij punt A. De verbalisant heeft vervolgens bij punt B een foto gemaakt. Voor zover de verbalisant beoogt te stellen dat de gedraging is verricht vlak vóór of op punt B, is de afstand tussen punt A en B, die (volgens Google maps 2013) meer dan 222,75 meter bedraagt, zodanig dat er geen sprake is van inhalen vlak voor of op een voetgangersoversteekplaats.
  • De betrokkene heeft de verbalisant niet ingehaald, maar zich - zoals ook de verbalisant toegeeft - vanuit de "rijbaan met invoegstrook" gevoegd in "de rechter rijbaan". De voetgangersoversteekplaats vlak vóór welke hij de verbalisant zou hebben ingehaald ligt niet alleen 217,42 meter verderop, maar is ook niet zichtbaar vanuit punt A, gelet op die afstand en de ligging ná een curve in de weg. Bij punt A ontbreekt een verkeersteken dat er 222,27 meter verderop een voetgangersoversteekplaats is.
  • De omstandigheid dat de officier van justitie de beschikking in de zaak met CJIB-nummer 173908653 (met dagtekening 24-7-2013, maar met pleegdatum 16-2-2013 voor het overschrijden van een doorgetrokken streep (de door de agent genoemde 2e sanctie) heeft vernietigd, levert feiten en omstandigheden op die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring van de verbalisant.
  • De officier van justitie heeft ter zitting van de kantonrechter een print van google maps overgelegd. Dit betreft de situatie in 2015. In 2014 hebben wegwerkzaamheden plaatsgevonden aan de Regulusweg waarbij de voetgangersoversteekplaats in kwestie en andere verkeerstekens werden verplaatst. De afstand tussen punt A en B is daardoor korter geworden. De foto ondersteunt het standpunt van de officier van justitie niet. Hoewel dit door de betrokkene ter zitting is aangevoerd, heeft de kantonrechter deze print ten onrechte aan het dossier toegevoegd en in zijn beslissing betrokken.
19. Het hof stelt voorop dat de ratio van het verbod in artikel 12 RVV 1990 is dat bestuurders bij het naderen van een voetgangersoversteekplaats hun aandacht dienen te richten op de mogelijke aanwezigheid van voetgangers die daar oversteken of op het punt staan zulks te gaan doen. De vraag of is ingehaald vlak voor een voetgangersoversteekplaats laat zich niet in het algemeen beantwoorden. Naar het oordeel dient bij de beoordeling van de vraag of artikel 12 RVV 1990 is overtreden te worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval, zoals de situatie ter plaatse, de toegestane snelheid ter plaatse en de snelheid waarmee werd gereden.
20. Het hof heeft - in navolging van de Hoge Raad - vastgesteld dat het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van een gedraging omschreven in de bij de WAHV behorende bijlage, een criminal charge is als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) (vgl. LJN-nummers AF4302, AO1577 en AU6421, alle gepubliceerd op www.rechtspraak.nl). Dat brengt mee dat de betrokkene aan wie een dergelijke sanctie is opgelegd, op de voet van het tweede lid van dat artikel voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
21. Dat brengt mee dat in WAHV-zaken de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag biedt voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken. Dat dit uitgangspunt niet juist zou zijn, zoals de betrokkene betoogt, faalt. Uit dit uitgangspunt volgt dat de betrokkene niet het bewijs van zijn onschuld hoeft te leveren, maar dat van de betrokkene wel mag worden verwacht dat hij door middel van concrete feiten en omstandigheden een begin van twijfel aan de juistheid van de verklaring van de verbalisant aandraagt.
22. In het dossier bevindt zich het zaakoverzicht. Dit is het resultaat van de verwerking van de gegevens die de verbalisant op ambtsbelofte of ambtseed kort na constatering van de gedraging heeft genoteerd op de aankondiging van beschikking. Een kopie van deze aankondiging van beschikking bevindt zich ook in het dossier. In aanmerking genomen dat het zaakoverzicht in dit geval geen nadere bijzonderheden bevatte over de geconstateerde gedraging, heeft de officier van justitie de verbalisant om die informatie gevraagd. De verbalisant heeft op 25 oktober 2013 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en heeft daarvoor kennelijk geput uit een kort na constatering van de gedraging opgemaakt mutatierapport. Dit doet niet af aan het feit dat zij al op 16 juni 2013 op ambtsbelofte had verklaard dat zij de gedraging had geconstateerd.
23. In het proces-verbaal van bevindingen verklaart de verbalisant, voor zover hier van belang, het volgende:
"Op zondag 16 juni 2013 omstreeks 14:34 uur reed ik, in vrije tijd, op de Maanweg te Den Haag in mijn personenauto. (…) Ik was komende uit de richting Prins Bernhardlaan te Voorburg en gaand in de richting van de Binckhorstlaan te Den Haag. Ik reed op de rechter rijbaan op de Maanweg en ik sloeg af bij de verkeerslichten in de richting van de Regulusweg te Den Haag. Toen ik de Regulusweg opreed, reed ik op de rechter rijbaan. Links van mij is dan nog een rijbaan met een invoegstrook. Plotseling werd ik, aan de linkerzijde, ingehaald door een blauwe personenauto van het merk [merk] , type [type] vvk [kenteken] . Dit voertuig haalde mij links in en nam voorrang. Bij het voorrang nemen sneed hij mij af door eerst de doorgetrokken streep, van links naar rechts te overschrijden, waardoor hij op de tegenliggende rijbaan kwam. Deze manoeuvre voerde de bestuurder (…) uit
direct vooreen voetgangersoversteekplaats. Toen ik claxonneerde omdat mij de pas werd afgesneden remde de betrokkene heel abrupt. Hierbij kwam het voertuig tot stilstand op het voetgangersoversteekplaats." De verbalisant heeft een foto bijgevoegd waarop het voertuig van de betrokken is te zien terwijl zich dit op een voetgangersoversteekplaats bevindt.
24. Ter zitting van het hof heeft de vertegenwoordiger van de advocaat-generaal prints afkomstig van google maps en -streetview in het geding gebracht. Deze zijn ter zitting in aanwezigheid van de gemachtigde bekeken en besproken. Met betrekking tot deze prints heeft de gemachtigde van de betrokkene ter zitting van het hof verklaard dat hij op de foto's van 2010 en 2014 geen verschil ziet ten aanzien van voetgangersoversteekplaats A en B en de onderlinge afstand tussen deze beide voetgangersoversteekplaatsen. Dit brengt mee dat grief 4 geen bespreking meer behoeft.
25. Op de foto's van google streetview is het volgende te zien. Komende vanaf de Maanweg bevindt zich op de Regulusweg voetgangersoversteekplaats A, gevolgd door twee rijstroken voor verkeer komende vanaf de Maanweg die van elkaar zijn gescheiden door een onderbroken streep. Links van de linker rijstrook bevindt zich een ononderbroken streep. Deze rijstrook houdt ver voorbij voetgangersoversteekplaats A op en weggebruikers worden er door middel van een pijl naar rechts op gewezen dat zij naar rechts moeten invoegen. Op het punt waar de linkerrijstrook op houdt (hierna C), loopt de zich aan de linkerzijde daarvan bevindende ononderbroken streep nog een aantal meters door en vormt vanaf dat punt de scheiding met de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer. Deze scheiding bestaat vervolgens over korte afstand uit een onderbroken streep, gaat weer over in een ononderbroken streep die vervolgens wordt gesplitst en naar beide zijden leidt van een vluchtheuvel in het midden van de rijbaan bij voetgangersoversteekplaats B. Voetgangersoversteekplaats B ligt, gezien vanuit de Maanweg, in een bocht naar links. Direct voor voetgangersoversteekplaats B bevindt zich aan de rechterzijde van de rijbaan een bushalte.
26. Ter zitting van het hof heeft de vertegenwoordiger van de advocaat- generaal eveneens een van google maps afkomstige print overgelegd waarop de verkeerssituatie vanuit de lucht is te zien en waarop zij (digitaal) twee punten heeft geplaatst: één aan het einde van de ononderbroken streep in het verlengde van punt C en één aan het begin van voetgangersoversteekplaats B. Volgens de informatie van google maps bedraagt de afstand tussen beide punten 66,38 meter. De gemachtigde van de betrokkene bestrijdt deze afstand. In aanmerking genomen dat zowel de gemachtigde als de vertegenwoordiger van de advocaat-generaal kaartmateriaal afkomstig van google maps hebben overgelegd waarop is vermeld dat de lengte van de Regulusweg tussen Maanweg en Saturnusstraat ongeveer 220 meter bedraagt, acht het hof voormelde de informatie voldoende betrouwbaar. Het hof leidt daaruit af dat gezien de rijrichting van beide voertuigen de afstand tussen punt C en het begin van voetgangersoversteekplaats B, 75 meter bedraagt.
27. Het hof neemt verder in aanmerking dat de gedraging volgens het zaakoverzicht binnen de bebouwde kom plaatsvond. Bij de daarvoor geldende toegestane maximumsnelheid van 50 km per uur, wordt per seconde een afstand van 13,88 meter afgelegd. Een afstand van 75 meter wordt dan in 5,4 seconden afgelegd. Aangenomen kan worden dat de betrokkene sneller heeft gereden, hij haalde immers in. Van inhalen is, anders dan de betrokkene betoogt, al sprake is indien een voertuig met een hogere snelheid een ander voertuig voorbij rijdt.
28. Het hof leest het proces-verbaal van de verbalisant in combinatie met voormelde prints zo dat de betrokkene niet vóór punt C naar rechts is ingevoegd, maar dat hij ter hoogte van punt C de verbalisant is gaan inhalen door rechtdoor te blijven rijden en dat hij daarbij de doorgetrokken streep heeft overschreden en op de rijstrook voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen. De andersluidende lezingen (inhalen bij A of tussen A en C) die de betrokkene ingang wil doen vinden, heeft hij niet aannemelijk gemaakt en zijn ook niet te rijmen met de verklaring van de verbalisant. Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de betrokkene is begonnen met het inhalen van het voertuig van de verbalisant op een afstand van 75 meter voor voetgangersoversteekplaats B. Nu de betrokkene bij punt C is gaan inhalen, komt geen zelfstandige betekenis toe aan de afstand tussen de punten A en B en is ook niet van belang of in de nabijheid van punt A een bord stond dat aankondigt dat verderop voetgangersoversteekplaats B ligt. Het hof gaat daarom voorbij aan wat de betrokkene daarover heeft aangevoerd.
29. De afstand van 75 meter is naar het oordeel van het hof in dit geval zodanig kort, dat de verbalisant kan worden gevolgd in haar verklaring dat de inhaalmanoeuvre direct voor een voetgangersoversteekplaats plaatsvond. De betrokkene had daar immers het volgende te doen: hij begon een rijdende auto in te halen, reed daarbij op de verkeerde weghelft, moest letten op hem tegemoetkomend verkeer en had tevens, doordat hij een bocht naar links naderde, minder zicht op dit verkeer en het gedeelte van voetgangersoversteekplaats B dat aan de rechterzijde van de rijbaan lag en waarop hij zijn aandacht mede moest richten. Verder moest hij tijdig en veilig naar de rijstrook bestemd voor het verkeer in zijn rijrichting terugkeren en de voetgangersoversteekplaats met vluchtheuvel met een veilige snelheid naderen. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De enkele omstandigheid dat de verbalisant de auto van de betrokkene op foto heeft weten vast te leggen op het moment dat deze op voetgangersoversteekplaats B rijdt, rechtvaardigt niet de conclusie dat de gedraging niet vlak voor de voetgangersoversteekplaats kan hebben plaatsgevonden. Aan het voorgaande doet ook niet af dat de officier van justitie de mogelijk met de onderhavige zaak samenhangende beschikking met CJIB nummer 173908653 heeft vernietigd omdat hij van oordeel was in die zaak onvoldoende informatie te hebben om het beroep te kunnen beoordelen. In deze zaak is die informatie er wel. Nu ook uit het dossier geen feiten en omstandigheden blijken die aanleiding geven te twijfelen aan die verklaring, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
30. Tot slot verzoekt de gemachtigde van de betrokkene om vergoeding van proceskosten op te maken bij staat voor alle drie de fasen van de procedure.
31. Nu de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd bestaat er aanleiding voor vergoeding van de proceskosten van de betrokkene ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor zover gemaakt in de procedure in hoger beroep. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. Voor het opmaken van kosten bij staat is derhalve geen plaats. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een hoger beroepschrift, het indienen van een nadere toelichting en het verschijnen ter zitting. Aan het indienen van een beroepschrift en aan het verschijnen ter zitting dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting 0,5 punt. De waarde per punt bedraagt € 490, - voor beroepschriften ingediend na 1 januari 2015. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 612,50 (= 2,5 x € 490, - x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 612,50;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.