ECLI:NL:GHARL:2016:631

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
21-002465-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door sociotherapeut met patiënt in TBS-kliniek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, een sociotherapeut werkzaam in een TBS-kliniek, werd beschuldigd van ontucht met een patiënt aan wie hij zorg verleende. De tenlastelegging omvatte meerdere seksuele handelingen die de verdachte tussen 1 januari 2009 en 31 maart 2013 met de patiënt heeft gepleegd. Het hof oordeelde dat er sprake was van een afhankelijkheidsrelatie tussen de verdachte en de patiënt, wat de seksuele handelingen onder de noemer van ontucht plaatst. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat de behandelrelatie geen rol speelde en dat er sprake was van vrijwilligheid. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, alsook een taakstraf en een beroepsverbod voor de duur van drie jaar. De benadeelde partij, de patiënt, werd in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat onvoldoende bewijs was dat de schade door het handelen van de verdachte was veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002465-15
Uitspraak d.d.: 3 februari 2016
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 13 april 2015 met parketnummer 05-862751-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1950] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D. Duijvelshoff, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 31 maart 2013 te Rekken, gemeente Berkelland, en/of te Winterswijk en/of te Eibergen en/of te Enschede en/of te Haaksbergen en/of te Heerenveen, in ieder geval telkens in Nederland, terwijl hij toen (als sociotherapeut in een TBS-kliniek) werkzaam was in de
gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [aangeefster] , die toen als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg was toevertrouwd, immers heeft verdachte (telkens) haar vagina betast en/of één meer vingers in haar vagina gebracht en/of die [aangeefster] zijn penis laten betasten en/of aftrekken en/of met die [aangeefster] getongzoend en/of zijn penis in haar vagina gebracht e/of zijn penis in haar mond gebracht en/of haar vagina gelikt;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof nog het volgende.
De raadsman heeft betoogd dat – kort gezegd – uit de bewijsmiddelen niet kan blijken van invloed van de behandelrelatie tussen verdachte en aangeefster op de tussen hen gepleegde seksuele handelingen. Er was sprake van verliefdheid, er was geen druk of dwang en er was tussen verdachte en aangeefster volledige en vrijwillige instemming met alles wat er tussen hen gebeurde. Om die reden zou verdachte moeten worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof bekend dat hetgeen door de rechtbank bij vonnis van 13 april 2015 is bewezenverklaard, juist is. Reeds daarom dient het verweer van de raadsman te worden verworpen.
Het hof overweegt voorts het volgende.
Ingevolge vaste jurisprudentie (HR 18 februari 1997, NJ1997, 485) geldt als uitgangspunt
dat de strafbaarstelling in art. 249, tweede lid onder 3°, Sr, gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld bestaat, en dat in zodanig geval slechts dan geen sprake is van 'ontucht plegen', wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest. Het hof overweegt dat aangeefster ten tijde van de seksuele contacten met verdachte in de instelling verbleef in het kader van de tenuitvoerlegging van een haar opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling. Verdachte was daar toen werkzaam als sociotherapeut en maakte deel uit van het behandelteam van aangeefster. In die zin was er naar het oordeel van het hof sprake van enige vorm van afhankelijkheidsrelatie. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de bedoelde relatie geen rol heeft gespeeld bij de door verdachte erkende seksuele handelingen. Gelet hierop treft het verweer van de raadsman geen doel.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
(op
meerderetijdstippen
)in
of omstreeksde periode van 01 januari 2009 tot en met 31 maart 2013
te Rekken, gemeente Berkelland, en/of te Winterswijk en/of te Eibergen en/of te Enschedé en/of te Haaksbergen en/of te Heerenveen, in ieder gevaltelkens in Nederland, terwijl hij toen
(als sociotherapeut in een TBS-kliniek
)werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [aangeefster] , die toen als patiënt
en/of cliënt aan verdachtes hulp en
/ofzorg was toevertrouwd,
immers heeft verdachte
(telkens
)haar vagina betast en
/oféén meer vingers in haar vagina gebracht en
/ofdie [aangeefster] zijn penis laten betasten en
/ofaftrekken en
/ofmet die [aangeefster] getongzoend
en/of zijn penis in haar vagina gebracht e/of zijn penis in haar mond gebracht en/of haar vagina gelikt;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- de navolgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich gedurende langere tijd schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met aangeefster [aangeefster] , een patiënt van de Tbs-kliniek waar verdachte als sociotherapeut werkzaam was. Aangeefster was aan de hulp en zorg van verdachte toevertrouwd en stond om die reden in een afhankelijke relatie tot verdachte. Die relatie heeft verdachte op grove wijze beschaamd, niet alleen vanwege zijn rol als hulpverlener maar bovendien ook omdat hij aangeefsters achtergrond en problematiek goed kende. Zo wist hij dat zij in het verleden seksueel was misbruikt en desondanks is verdachte een seksuele relatie met haar aangegaan. Daarmee heeft hij zowel professionele standaarden als strafrechtelijke grenzen overschreden.
Een feit als dit rechtvaardigt in beginsel een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in dit opzicht is de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf passend. Toch ziet het hof aanleiding tot een andere strafafdoening te komen.
Verdachte is een first offender en heeft jarenlang als een kundig en goed sociotherapeut gefunctioneerd. Uit de stukken blijkt dat ook aangeefster bepaaldijk heeft geprofiteerd van de sociotherapeutische behandeling die zij van verdachte kreeg. Uit de correspondentie van aangeefster valt op te maken dat er wederzijds sprake was van een affectieve relatie. Verdachte is thans 65 jaar en is ten gevolge van deze zaak door zijn werkgever ontslagen. Van belang is voorts dat verdachte, zij het eerst in hoger beroep, verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en - naar het oordeel van het hof: oprecht - berouw heeft getoond.
Op grond van deze omstandigheden acht het hof het niet opportuun indien verdachte alsnog een gevangenisstraf zou moeten uitzitten. Om die reden zal het hof een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met een contactverbod als na te melden.
Daarnaast is oplegging van een taakstraf voor de maximale duur van 240 uren op zijn plaats. Verder vindt het hof van belang dat verdachte niet meer in de zorg of hulpverlening werkzaam zal zijn. Om die reden zal het hof als bijkomende straf een beroepsverbod opleggen als na te melden voor een periode van 3 jaar.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal ziet het hof geen toegevoegde waarde in oplegging van reclasseringstoezicht. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat en met het beroepsverbod zal – mede gelet op de leeftijd van verdachte – een nieuwe functie in de zorg of hulpverlening voor verdachte nagenoeg uitgesloten zijn.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De raadsman heeft de vordering gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van het hof staat onvoldoende vast dat dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. Aangeefster verbleef al meerdere jaren in een Tbs-kliniek ten tijde van het bewezenverklaarde feit en verblijft nog steeds in een Tbs-kliniek vanwege haar psychiatrische problematiek. Het zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre er een causaal verband bestaat tussen het handelen van verdachte en de schade die aangeefster vordert. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
177 (honderdzevenenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te doen leggen met aangeefster [aangeefster] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg voor de duur van
3 (drie) jaren.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. H.H.M. van Dijk, voorzitter,
mr. A. van Waarden en mr. M. van Seventer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Wormgoor, griffier,
en op 3 februari 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. van Seventer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 3 februari 2016.
Tegenwoordig:
mr. P.R. Wery, voorzitter,
mr. A.H.J.M. Damen, advocaat-generaal,
J.R.M. Roetgerink, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.