ECLI:NL:GHARL:2016:6214

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
21-004383-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een gevangenisstraf voor bedreiging en wapenbezit met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van een wapen en munitie. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht, behandelverplichting en gedragsinterventie.

In hoger beroep heeft de verdediging een beroep gedaan op psychische overmacht, stellende dat de verdachte handelde uit angst voor het gedrag van het slachtoffer, die zijn dochter lastigviel. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. De omstandigheden, waaronder het feit dat het slachtoffer geen geweld gebruikte en de verdachte op het punt stond om naar de kroeg te gaan, maakten het beroep op psychische overmacht niet aannemelijk.

Het hof heeft de strafoplegging van de rechtbank bevestigd, waarbij het hof ook de motivering van de straf heeft aangepast. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een semi-automatisch vuurwapen en had dit wapen daadwerkelijk gebruikt tijdens een woordenwisseling met het slachtoffer. Het hof heeft de ernst van de feiten en de risico's voor de samenleving in overweging genomen en heeft besloten dat de opgelegde straf in overeenstemming is met de aard en ernst van het bewezenverklaarde. De bijzondere voorwaarden zijn bedoeld om de verdachte te weerhouden van het begaan van soortgelijke strafbare feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004383-15
Uitspraak d.d.: 29 juli 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 16 juli 2015 met parketnummer 18-830331-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair en onder 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, behandelverplichting en gedragsinterventie, alsmede een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. C. Eenhoorn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte, onder verwerping van een beroep op psychische overmacht, bij vonnis van 16 juli 2015 veroordeeld ter zake van het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting en een gedragsinterventie.
Het hof verenigt zich met voornoemd vonnis en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof naar aanleiding van het in hoger beroep door de verdediging herhaalde beroep op psychisch overmacht het navolgende overweegt, alsmede de grond waar de strafoplegging op stoelt, zal vervangen door de hieronder opgenomen motivering van de straf.

Beroep op psychische overmacht

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte bang was voor het gedrag van het slachtoffer, [slachtoffer] , en vreesde dat [slachtoffer] niet zou stoppen met het lastigvallen van zijn dochter. De raadsman heeft hierbij aan de hand van het reclasseringsrapport d.d. 13 mei 2015 benadrukt dat rekening gehouden moet worden met de persoon van verdachte. Verdachte stond op dat moment onder druk wegens het verlies van zijn baan en had mede daardoor nauwelijks meer adequate copingsvaardigheden, zo volgt uit dit rapport.
Met de rechtbank stelt het hof voorop dat van psychische overmacht sprake is bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Bij de beoordeling spelen de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit een minder strenge rol, maar vervullen zij wel een modellerende rol.
In dit kader volgt uit het dossier – grotendeels overeenkomstig hetgeen de rechtbank in haar vonnis heeft opgenomen – de navolgende feiten en omstandigheden. Vaststaat dat [slachtoffer] verdachtes dochter gedurende langere tijd lastig heeft gevallen. Deze situatie speelde al langere tijd en leek beëindigd door een goed gesprek tussen – onder meer – verdachte en [slachtoffer] , ongeveer twee weken voor het tenlastegelegde feit. Op 28 oktober 2014 heeft [slachtoffer] vervolgens een brief bezorgd bij de familie [naam] , gericht aan verdachtes dochter, inhoudende dat hij naar Irak zou vertrekken. De brief bevatte in het geheel geen dreigende woorden. Verdachte heeft deze brief ook gelezen, waarna hij en de toevallig in de buurt aanwezige politie, telefonisch contact hebben gehad met [slachtoffer] .
Met de rechtbank merkt het hof op dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij toen ook geen verdere acties meer van [slachtoffer] verwachtte. Verdachte stond op het moment dat het tenlastegelegde incident plaatsvond zelfs op het punt om naar de kroeg te gaan. Op dat moment werd opeens op de deur en raam getikt door [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat hij hierop de voordeur geopend heeft en na een korte woordenwisseling met [slachtoffer] een vuurwapen heeft getrokken en doorgeladen. Verdachte heeft vervolgens, aldus zijn verklaring, louter ter afschrikking naast [slachtoffer] voeten en ook nog tweemaal in de lucht geschoten. [slachtoffer] heeft gedurende deze woordenwisseling in het geheel geen geweld gebruikt.
Gezien voornoemde feiten en omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. Er is in het geheel geen sprake geweest van een oplopend dreigingsniveau, noch van geweld of bedreiging daarmee van de zijde van [slachtoffer] voorafgaand aan of op 28 oktober 2014. Dat verdachte gespannen was door zijn baanverlies, maakt het voorgaande niet anders.
Evenals de rechtbank verwerpt het hof derhalve het beroep op psychische overmacht.

Motivering van de strafoplegging

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich op 28 oktober 2014 schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een semi-automatisch vuurwapen met munitie. Dit wapen heeft verdachte al langere tijd – gedurende vier maanden voorafgaand aan 28 oktober – in zijn bezit gehad.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte geen openheid gegeven over de herkomst van of reden voor de aanschaf van dit wapen, behalve dat de aanschaf niet was ingegeven door de situatie waarin zijn dochter verkeerde.
Alleen al het ongecontroleerde bezit van wapens in zijn algemeenheid brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en leidt tot onveiligheid in de maatschappij. In het onderhavige geval is het niet gebleven bij het enkele risico, maar heeft verdachte het – geladen – vuurwapen daadwerkelijk gebruikt om een woordenwisseling te beslechten. Hoewel tijdens de woordenwisseling geen geweld werd gebruikt door het slachtoffer, heeft verdachte gemeend het wapen te moeten doorladen en in de richting van het slachtoffer te moeten schieten. Dit buitengewoon gevaarlijke handelen van verdachte heeft zich afgespeeld midden in een woonwijk. Van mogelijke bijkomende niet bij het incident betrokken slachtoffers heeft verdachte zich op dat moment klaarblijkelijk geen enkele rekenschap gegeven.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 13 mei 2015 volgt ook voornoemde verontrusting over de aanschaf en aanwezigheid van het vuurwapen door verdachte; verdachte kon kennelijk zijn hand leggen op een verboden wapen en munitie. Anderzijds blijkt uit het rapport ook duidelijk de machteloosheid die verdachte heeft gevoeld over de situatie waar zijn dochter in verkeerde en de overige problemen waar hij mee kampte. Verdachte en zijn vrouw hebben een jonge dochter met het syndroom van down, die veel zorg vereist. Daarnaast is verdachte sinds zijn in september 2013 aangekondigde ontslag, in toenemende mate emotioneel gezien onder druk komen te staan. Verdachte lijkt vanaf dat moment geen overzicht over de gebeurtenissen in zijn leven, maar ook praktische zaken, meer te hebben en kan heftig reageren op confrontaties en teleurstellingen.
Alarmerend is dat uit het reclasseringsrapport naar voren komt dat verdachte zelf niet inziet dat hij risicovolle keuzes heeft gemaakt, hetgeen maakt dat de reclassering het risico op nieuwe justitiecontacten niet uit kan sluiten. Om dit inzicht bij verdachte te vergroten, hem vaardigheden aan te leren waarmee hij in de toekomst andere keuzes kan maken, alsmede wegens de praktische en emotionele problemen die verdachte ervaart, adviseert de reclassering om een meldplicht, gedragsinterventie en behandelverplichting als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf op te leggen.
De verklaring van verdachte ter zitting bij het hof bevestigt de bevindingen van de reclassering. Verdachte heeft verklaard spijt te hebben van zijn handelen, maar die spijt heeft, in de toelichting die hij daarop geeft, meer betrekking op de gevolgen van zijn handelen, namelijk een mogelijke gevangenisstraf, dan op het voorhanden hebben en gebruik van het vuurwapen en de indruk die dat gebruik heeft gemaakt op het slachtoffer.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg van Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarbij alleen al voor het voorhanden hebben van een vuurwapen, zoals het onderhavige, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden het oriëntatiepunt is. Daarbij komt dat verdachte niet alleen het vuurwapen voorhanden heeft gehad, maar ook daadwerkelijk ter hand heeft genomen en heeft gebruikt, met alle risico’s van dien.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de feiten, met name het voorhanden hebben en het gebruik maken van een vuurwapen, te ernstig zijn om te kunnen volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met een taakstraf zoals voorgesteld door de advocaat-generaal en de raadsman.
Het hof sluit zich derhalve aan bij de door de rechtbank opgelegde straf, inhoudende een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, gedragsinterventie en behandelverplichting. Het voorwaardelijk deel van de straf is mede bedoeld om verdachte te weerhouden van het begaan van (soortgelijke) strafbare feiten.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van der Ploeg, griffier,
en op 29 juli 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W. Foppen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.