ECLI:NL:GHARL:2016:6175
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 10 november 2015. De zaak betreft een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor verduistering. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 107.113,31. Tijdens de zitting op 13 juli 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, evenals de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman, mr. M.J.N. Vermeij.
Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 129.052,45 heeft verduisterd van zijn werkgever. De kantonrechter had in een rechtszaak die door de werkgever was aangespannen, een vordering tot een bedrag van € 540.028,45 toegewezen. Aangezien de veroordeelde tegen deze vordering niet in beroep is gegaan, is deze onherroepelijk geworden. Het hof heeft geconcludeerd dat de toegewezen vordering een veelvoud is van het bedrag dat de veroordeelde door zijn criminele handelen heeft verkregen.
Gelet op de inhoud van artikel 36e, lid 8, van het Wetboek van Strafrecht, heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal afgewezen. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan door de vordering tot betaling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel af te wijzen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. R. de Groot, en is op 27 juli 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.