In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland een verzoek ingediend voor voorlopige voorzieningen, waaronder een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud van € 5.300,- per maand, en het alleenrecht op het gebruik van een appartement in Spanje. De rechtbank had haar verzoek afgewezen en de vrouw was niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot het appartement.
In hoger beroep heeft de vrouw vier grieven ingediend en verzocht om toewijzing van haar eerdere verzoeken. De man, verweerder in principaal hoger beroep, heeft betoogd dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn voor doorbreking van het appelverbod, zoals vastgelegd in artikel 824 lid 1 Rv, en dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de rechtbank onterecht heeft geoordeeld. Het hof heeft de vrouw uiteindelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep en haar veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, vastgesteld op € 1.788,-.
De beslissing van het hof benadrukt de strikte toepassing van het appelverbod in voorlopige voorzieningenprocedures en de noodzaak voor partijen om duidelijke en haalbare argumenten aan te voeren voor een doorbreking van dit verbod. De uitspraak heeft implicaties voor de wijze waarop alimentatieverzoeken in echtscheidingsprocedures worden behandeld, vooral in het licht van eerdere beslissingen van de rechtbank.