ECLI:NL:GHARL:2016:6135

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
200.169.919/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over minderjarigen en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, was ontheven van het gezag op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank had geoordeeld dat de vader onmachtig was om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, en dat er geen perspectief was op terugkeer van de kinderen naar zijn zorg.

De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift dat op 1 mei 2015 was ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 mei 2016, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hun standpunten naar voren brachten. De vader voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij ongeschikt was, en dat hij wel degelijk in staat was om voor zijn kinderen te zorgen.

Het hof heeft de grieven van de vader gezamenlijk beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de vader inderdaad onmachtig was om de zorg voor zijn kinderen op zich te nemen. Het hof benadrukte dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de huidige situatie in het pleeggezin, waar de kinderen liefde en stabiliteit ervaren, in hun belang is. De vader werd niet in het gelijk gesteld, en de beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, waarmee de ontheffing van het gezag werd gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.169.919/01
(zaaknummer rechtbank C/08/163966 / FA RK 14-2587)
beschikking van 14 juli 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. E. Taş te Deventer,
thans zonder bijstand van een advocaat,
en
Raad voor de Kinderbescherming Regio Overijssel,
kantoorhoudend te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de pleegouders] ,

wonende te [B] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ,

2.Jeugdbescherming Gelderland,

kantoorhoudend te Harderwijk,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 4 februari 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 1 mei 2015;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- het verweerschrift van de raad met productie(s);
- een brief van de GI van 12 mei 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 mei 2016 plaatsgevonden. Namens de raad is mevrouw mr. [C] verschenen. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [D] en de heer [E] .

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de vader en [F] (verder te noemen: de moeder) zijn geboren [in] 2004 te [A] [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ) en [in] 2008 te [A] [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ). De moeder is [in] 2009 overleden.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 november 2012 is, voor zover hier van belang, de vader met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] belast.
3.3
Bij (afzonderlijke) beschikking van 13 november 2012 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Overijssel. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven sinds 30 mei 2012 op vrijwillige basis in het huidige pleeggezin.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, de vader ontheven van het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de GI benoemd tot voogd over de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
4 februari 2015. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, althans zo begrijpt het hof, het inleidend verzoek van de raad tot ontheffing van de vader van het ouderlijk gezag over de kinderen af te wijzen.
4.2
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
5.2
Ingevolge artikel 1:268 lid 1 BW kan ontheffing niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt ingevolge artikel 1:268 lid 2, aanhef en onder a, BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt,
of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat,
dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid van de minderjarige als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
5.3
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot ontheffing van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting
in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.4
De vader kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank om hem van het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te ontheffen. Hij voert hiertoe - kort gezegd - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de vader onmachtig is om zijn plicht tot opvoeding en verzorging van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te vervullen, dat hij niet heeft voldaan aan de door de raad geformuleerde doelstellingen en dat er geen perspectief is op terugkeer.
De rechtbank heeft voorts ten onrechte aan haar beslissing ten grondslag gelegd dat [de minderjarige2] zich onvoldoende lijkt te hechten aan mensen.
5.5
De raad kan zich niet verenigen met de grieven van de vader en is van mening dat de vader op goede gronden van het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is ontheven.
Er is volgens de raad sprake van een situatie waarbij de vader onmachtig is om zijn plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen. Gebleken is dat de vader van goede wil is en veel van zijn kinderen houdt, maar dat het hem aan inzicht en voldoende pedagogische vaardigheden ontbreekt om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op zich te nemen. Aan de hiervoor door de raad gestelde voorwaarden, zoals die in het rapport van 5 november 2012 zijn geformuleerd, is door de vader niet voldaan. Naar de mening van de raad is er geen reëel perspectief op terugkeer van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader. De vader is niet in staat gebleken om de kinderen de continuïteit en rust te bieden die zij nodig hebben. Daarnaast speelt de zorg dat de vader onvoldoende in staat is om bij de denk- en belevingswereld van de kinderen aan te sluiten. Een ontheffing van het ouderlijk gezag zorgt op dit punt voor rust en stabiliteit, hetgeen zeer belangrijke voorwaarden zijn voor een gezonde en goede ontwikkeling van de kinderen, aldus de raad.
5.6
De GI heeft ter zitting van het hof nog het volgende naar voren gebracht.
Het gaat goed met de kinderen in het pleeggezin; ze accepteren de warmte en liefde die ze daar krijgen. Ze gaan over naar de volgende klas en hebben een uitgebreid netwerk wat betreft vriendjes en vriendinnetjes. De kinderen willen in het pleeggezin blijven, maar zijn wel gek op hun vader. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben eens in de twee weken omgang met de vader. In de week dat er geen omgang is, is er telefonisch contact tussen de kinderen en de vader. De kinderen kijken uit naar de omgang en beleven er plezier aan. De vader is blij en liefdevol tijdens de bezoekmomenten en komt sinds januari jl. zijn afspraken wat betreft de omgang na. Hiervoor, van de zomer 2015 tot aan de kerstvakantie 2015, is hij niet bereikbaar geweest voor de GI en ook niet voor de kinderen. Later heeft de GI van de vader begrepen dat hij voor langere tijd naar Bulgarije is geweest. De vader voldoet niet aan de voorwaarden om het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] terug te krijgen.
De vader is niet vooruit gegaan in zijn beheersing van de Nederlandse taal. De communicatie tussen de GI en de vader, maar ook tussen de kinderen, die alleen Nederlands spreken, en de vader verloopt met behulp van een tolk. Bij [de minderjarige2] is sprake van een hechtingsstoornis.
Bij de bezoekmomenten is ze druk in haar gedrag en laat ze minder (dan [de minderjarige1] ) binding met de vader zien.
5.7
Het hof leest in de grieven van de vader geen andere relevante stellingen dan die
hij reeds in eerste aanleg heeft aangevoerd en die door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de vader onmachtig
is om zijn plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen en dat een ontheffing van de vader van het gezag over hen in hun belang is en neemt de motivering daarvan - na eigen onderzoek - over.
5.8
In aanvulling daarop acht het hof het volgende nog van belang. Uit de stukken en
het verhandelde ter zitting is gebleken is dat er zorgen bestaan over het gedrag van [de minderjarige1]
en [de minderjarige2] en dat zij (daardoor) meer dan gemiddelde opvoedingsvaardigheden van hun opvoeders vragen. [de minderjarige1] laat teruggetrokken gedrag zien, ze is vaak op haar kamer te vinden en volgt therapie bij [G] pleegzorg om haar gevoelens te leren uiten en haar verleden te verwerken. [de minderjarige2] laat druk gedrag zien en vraagt voortdurend om aandacht. Bij [de minderjarige2] is een hechtingsstoornis geconstateerd in verband waarmee ze therapie volgt bij [H] . Door middel van video-opnamen wordt gekeken hoe [de minderjarige2] zich hecht in het pleeggezin. Naar het oordeel van het hof is de vader onmachtig om de verzwaarde opvoedingssituatie van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aan te kunnen en hen de specifiek benodigde opvoeding en verzorging te bieden die zij nodig hebben. Daar komt bij dat de vader de kinderen geen stabiliteit in de opvoedingsomgeving kan bieden en onvoldoende in staat is om aan te sluiten bij hun denk- en belevingswereld. Zo lijkt hij zich er niet van bewust te zijn wat de invloed van zijn afwezigheid tijdens zijn verblijf in Bulgarije heeft betekend voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De vader is, nadat hij door de rechtbank van het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is ontheven, in de zomervakantie 2015 opnieuw voor een langere periode naar Bulgarije vertrokken. Hij is in december 2015 teruggekeerd in Nederland. In de tussenliggende periode was hij wederom niet beschikbaar voor de kinderen. Er was enkel sprake van wisselend telefonisch contact tussen de vader en de kinderen. De omgang tussen de vader en de kinderen is in januari 2016 weer hervat. Sindsdien is niet gebleken dat de vader een ontwikkeling heeft doorgemaakt op het gebied van de Nederlandse taal, zodat de communicatie tijdens de omgang nog steeds erg beperkt en minimaal is. De kinderen geven expliciet aan dat het niet leuk is dat papa alleen maar dezelfde vragen stelt. Desondanks vinden de kinderen het fijn om omgang met hun vader te hebben en kijken ze uit naar de bezoekmomenten. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat de omgang met de vader doorgang blijft vinden en dat hij voor hen in zijn rol als ouder op afstand beschikbaar is en blijft.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 4 februari 2015.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, A.W. Beversluis en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 14 juli 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.