ECLI:NL:GHARL:2016:6132

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
200.178.368/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ouderschap na relatiebreuk

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat het gezamenlijk gezag van ouders over hun kinderen centraal. De vader, verzoeker in hoger beroep, is in beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank die de moeder het alleen gezag over de minderjarige [de minderjarige1] toekende en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over [de minderjarige2] afwees. De ouders hebben een affectieve relatie gehad die in mei 2014 eindigde en zijn de ouders van twee minderjarigen, geboren in 2011 en 2014. De kinderen zijn onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) vanwege problematiek in de gezinssituatie, waaronder huiselijk geweld. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de vader en moeder in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De GI heeft ook haar standpunt naar voren gebracht, waarbij zij de risico's van gezamenlijk gezag benadrukt. Het hof heeft vastgesteld dat er een ernstige verstoring van de communicatie tussen de ouders is en dat er angst en wantrouwen bestaat, vooral van de moeder richting de vader. Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak aan te houden voor een jaar, zodat de GI verder onderzoek kan doen naar de mogelijkheden voor ouders om afspraken te maken over de kinderen en de voortgang van de hulpverlening aan beide ouders kan worden beoordeeld. De beslissing van het hof is op 12 juli 2016 uitgesproken, waarbij het hof de GI verzocht om uiterlijk een maand voor de volgende zitting nadere informatie te verstrekken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.178.368/01
(zaaknummer rechtbank C/17/136203 / FA RK 14-1283)
beschikking van 12 juli 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
[verweerster],
domicilie kiezende te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. van Mastrigt te Leeuwarden.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 8 juli 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 8 oktober 2015;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming, Regio Friesland en Flevoland, locatie Leeuwarden (hierna: de raad), van 22 oktober 2015 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Nijenhuis van 6 november 2015 met productie(s);
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de GI van 10 mei 2016 met productie(s);
- een brief van de GI van 17 mei 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 mei 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen mevrouw
[B] en mevrouw [C] . Mr. Nijenhuis heeft een pleitnotitie overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, die in mei 2014 is beëindigd.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2011 te [D] , en
- [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2014 te [D] .
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op 17 oktober 2014 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, waarna de ondertoezichtstelling met een jaar is verlengd tot 17 oktober 2016.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de moeder voortaan alleen met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige1] zal zijn belast en heeft de beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om met het gezamenlijk gezag te worden belast over [de minderjarige2] afgewezen.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 juli 2015.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen waar het gaat om het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en verzoekt het hof om zijn inleidende verzoek ten aanzien van het gezamenlijk gezag over [de minderjarige2] alsnog toe te wijzen en het verzoek van de moeder ten aanzien van (de beëindiging van) het gezamenlijk gezag over [de minderjarige1] alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van de ontvankelijkheid
5.1
Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat hij in eerste instantie nagelaten had bij zijn beroepschrift afschriften van de bestreden beschikking en de overige stukken van de eerste aanleg over te leggen,
nu deze stukken, nadat (de advocaat van) de vader in de gelegenheid is gesteld om het verzuim te herstellen, alsnog - binnen de daarvoor verleende termijn - zijn ingediend.
Ten aanzien van het gezag
5.2
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk gezag hebben over hun kind(eren).
5.3
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4
Ingevolge artikel 1:253n van het BW kan de rechter op verzoek van de niet met
elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien
de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.5
De vader stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat het oordeel van de rechtbank dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] klem en verloren dreigen te raken tussen de ouders en dat daarin op korte termijn geen wijziging is te verwachten, voorbarig is. Dat partijen op dit moment niet met elkaar kunnen opschieten, staat niet aan het nemen van beslissingen voor de kinderen in de weg en mag derhalve geen gevolgen hebben voor de zeggenschap die de vader over de kinderen heeft. Hierbij is nog van belang dat, wanneer de ouders er samen niet uit zouden kunnen komen, de gezinsvoogd ter bescherming van de belangen van de kinderen kan ingrijpen. Er is overigens ook niet gebleken dat de vader belangrijke beslissingen heeft geblokkeerd. Volgens de vader werken partijen in het kader van de ondertoezichtstelling aan het verbeteren van hun onderlinge verhoudingen. De vader meent dat de ouders in staat zijn om tot een constructieve samenwerking te komen.
5.6
De moeder voert - kort gezegd - aan dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij gezamenlijk gezag klem
en verloren zullen raken tussen beide ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verandering komt. De angst voor de vader, als gevolg van het geweld gedurende de relatie tussen partijen en de dreigende situaties na het verbreken van de relatie, is erg groot bij de moeder. De situatie is nog steeds erg gespannen, mede doordat beide families van partijen betrokken zijn in de strijd. De angst van de moeder richting de vader en zijn onvoorspelbare gedrag maken dat partijen niet in staat zijn om (zelfstandig) constructief overleg te voeren. De moeder verwacht gelet op het gedrag van de vader vanaf 2014 ook niet dat dit op korte termijn nog kan plaatsvinden. De vader zal eerst het vertrouwen van de moeder en de kinderen moeten terugwinnen.
De vader moet inzicht krijgen in zijn handelen en laten zien dat hij het belang van de kinderen boven zijn eigen belang kan stellen. Dan pas ontstaat er weer ruimte voor overleg, aldus de moeder.
5.7
De GI heeft ter zitting van het hof onder meer het volgende naar voren gebracht.
Er is sprake van een forse problematiek tussen de ouders. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in de gezinssituatie bij de ouders, waarin sprake was van huiselijk geweld, blootgesteld aan onveiligheid en onrust. Momenteel gaat het goed met de kinderen. Het zou een groot risico voor de kinderen opleveren wanneer de ouders samen zouden moeten overleggen. De vader heeft er moeite mee om zijn agressie te reguleren. Hij is van mening dat de kinderen door de moeder worden beïnvloed. De vader voelt zich onbegrepen. De aanrijding door de vader van moeder zit hem heel hoog. Tijdens een bezoekmoment op 3 april 2015 is de vader, in aanwezigheid van de kinderen, heel erg boos geworden. Sindsdien vindt er geen omgang meer plaats. De GI hoopt dat het de vader gaat lukken om zijn boosheid een plek te geven
en dat hij in de toekomst weer een vaderrol voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kan gaan vervullen.
5.8
Het hof overweegt het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de verstandhouding tussen partijen als gevolg van een heftige strijd, waarbij
de emoties hoog zijn opgelopen, ernstig is verstoord en dat er thans in het geheel geen communicatie en overleg tussen hen beiden plaatsvindt. Aan de zijde van de moeder
bestaat er geen enkel vertrouwen in de vader, zij is bang voor hem en ziet onder de huidige omstandigheden geen mogelijkheden om de communicatie te herstellen. Het hof heeft,
gelet op de verschillende (gewelds)incidenten die hebben plaatsgevonden, begrip voor het wantrouwen en de angst van de moeder, maar stelt voorop dat het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer meebrengt dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag slechts aan één van de ouders moet worden toegekend. De vraag die aan het hof voorligt is of er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] klem of verloren zullen raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, dan wel of afwijzing of wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Het hof merkt hierbij op dat de angsten van de moeder en de kinderen niet zullen verdwijnen, wanneer de vader niet (meer) met het gezag over de kinderen zal zijn belast. De agressieve houding van de vader lijkt vooral een uiting te zijn van de strijd die hij en de moeder voeren en lijkt in die zin ook in overwegende mate situationeel bepaald. De vader toont geen inzicht in wat voor invloed zijn gedrag en houding op de moeder en de kinderen heeft. Bij de vader is, zo heeft hij ter zitting van het hof naar voren gebracht, een posttraumatische stressstoornis (PTSS) geconstateerd. Volgens de vader is de PTSS veroorzaakt door de breuk met de moeder, de hiermee gepaard gaande strijd en het incident waarbij de vader van de moeder hem, terwijl hij hand in hand liep met [de minderjarige1] , met een auto heeft aangereden. Het hof kan begrijpen dat deze gebeurtenis zoals die in de beleving van de vader heeft plaatsgevonden een grote impact op het leven van de vader heeft gehad. De vader is in verband met het voorgaande in behandeling bij de GGZ, waar hij momenteel bezig is met EMDR-therapie. Ter zitting van het hof is gebleken dat het wrikt in de communicatie tussen de GI en de vader over de hulpvraag en de behandeling van de vader bij de GGZ. Het hof acht het van groot belang dat hierover richting de GI, maar ook richting de moeder, openheid van zaken komt. De vader heeft ter zitting van het hof aangegeven hiertoe bereid te zijn. Het hof acht het voorts van belang dat ook de moeder, die, naar eigen zeggen, ook PTSS heeft en wordt bijgestaan vanuit [E] , inzicht geeft in haar persoonlijke problematiek en de hulp die zij krijgt.
5.9
Gelet op het voorgaande, acht het hof zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om een definitieve beslissing te kunnen nemen ten aanzien de verzoeken van de vader omtrent het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof neemt hierbij in aanmerking dat, zo blijkt uit de stukken, in het kader van de ondertoezichtstelling nog verder onderzocht zal worden of het mogelijk is dat ouders afspraken met elkaar kunnen maken omtrent de kinderen. Het hof zal de behandeling van de zaak voor de duur van een jaar aanhouden, zodat de GI deze periode tevens kan benutten om kennis te nemen van de hulpvraag van de vader en het verloop en de progressie van zijn behandeling bij de GGZ, alsmede van de persoonlijke problematiek van de moeder en de hulpverlening die ze hiervoor vanuit [E] krijgt. Het hof verwacht van de vader dat hij zich de komende periode strikt zal houden aan de aanwijzingen van de GI, die ook aanvullende behandelingen en therapieën (voor de vader of de moeder, dan wel de ouders tezamen) kunnen inhouden, en merkt ten overvloede op dat dreigingen en geweldsuitbarstingen van de vader maar ook de moeder dan wel de wederzijdse families niet in het belang van de kinderen zijn en te allen tijde dienen te worden voorkomen. De GI zal worden verzocht het hof omtrent het voorgaande uiterlijk een maand voor de nader vast te stellen zitting schriftelijk nadere informatie te verstrekken.

6.De slotsom

Gelet op het hiervoor overwogene, zal het hof beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de GI het hof uiterlijk
een maand voor de nader vast te stellen zitting in of omstreeks juli 2017schriftelijk nadere informatie te verstrekken als hiervoor onder rechtsoverweging 5.9 omschreven;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift hiervan aan de raad, (de advocaten van) de vader en de moeder zal toezenden;
bepaalt dat
de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een, na ontvangst van de informatie van de GI, (door de griffie in februari 2017)
nader vast te stellen zitting in of omstreeks juli 2017, waarvoor partijen, de raad en de GI zullen worden opgeroepen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, A.W. Beversluis en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 12 juli 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.