ECLI:NL:GHARL:2016:6130

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
200.182.988/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk gezag in éénhoofdig gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezamenlijk gezag naar éénhoofdig gezag. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om alleen het ouderlijk gezag over haar kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], te verkrijgen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarop de moeder in hoger beroep ging. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een wijziging van het gezag rechtvaardigen. De ouders zijn sinds 2012 gescheiden en hebben een slechte verstandhouding, wat heeft geleid tot een onaanvaardbaar risico voor de kinderen. De vader heeft niet samengewerkt met de hulpverlening en heeft de kinderen niet of nauwelijks gezien. Het hof oordeelt dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de kinderen is en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd. De moeder is nu de enige met het ouderlijk gezag over de kinderen, wat het hof noodzakelijk achtte gezien de omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.182.988/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/141184 / FA RK 15-608)
beschikking van 12 juli 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. A. Szirmai te Heerenveen,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen:
de vader,
advocaat: mr. S.A. Wilman te Leeuwarden.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
verder te noemen:
de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 30 september 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van de moeder met productie(s), ingekomen op 30 december 2015;
- het verweerschrift van de vader met productie(s);
- een brief van 14 januari 2016 van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad);
- een journaalbericht van mr. Szirmai van 28 januari 2016 met productie(s);
- een brief van de GI van 8 juni 2016 met productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ) is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 juni 2016 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door mr. R. Verdonk, kantoorgenoot van mr. Szirmai, en de vader bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] en mr. [D] . Mr. [D] heeft pleitaantekeningen overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2012 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2002 te [E] ,
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2007 te [E] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen wonen bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het ouderlijk gezag betreffende [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de moeder om haar alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen te belasten, afgewezen.
4.2
De moeder heeft in hoger beroep verzocht die beschikking te vernietigen en haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5. Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag van de ouders over een minderjarige het uitgangspunt is van de wetgever. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet (meer) met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. Dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, is tussen partijen niet in geschil en op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam komen vast te staan.
5. Ingevolge lid 2 van dat artikel juncto artikel 1:251a lid 1 BW kan het gezamenlijk gezag alleen omgezet worden in eenhoofdig gezag indien er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5. De moeder stelt dat een gezagswijziging noodzakelijk is. De vader is het daar niet mee eens. De GI onderschrijft de noodzaak van de gezagswijziging.
5. Het hof stelt vast dat de kinderen sinds 17 december 2012 onder toezicht staan van de GI. De aanleiding daarvoor was de heftige echtscheidingsstrijd en het niet op gang komen van de nodige hulpverlening in een vrijwillig kader. Er waren zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, aanvankelijk vooral over [de minderjarige2] vanwege zijn ADHD en inmiddels ook over [de minderjarige1] vanwege zijn gedragsproblematiek en agressie. Er is tussen partijen al jaren een slechte verstandhouding en verstoorde communicatie.
5.
Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5. Ondanks de jarenlange ondertoezichtstelling van de kinderen is het de ouders niet gelukt om in gezamenlijk overleg te komen tot het nemen van beslissingen van enig belang over de kinderen. Het is de GI evenmin gelukt om, ondanks herhaaldelijke pogingen daartoe, tot inhoudelijke afspraken met de vader te komen, zoals over de omgang ende in te zetten hulpverlening. Hierdoor komen de belangen van de kinderen ernstig in gevaar.
5. In dat verband wijst het hof erop dat de vader niet heeft samengewerkt en het contact heeft afgehouden met [F] , [G] , de [H] en school. Daardoor hebben de kinderen bij [F] niet de hulp gekregen die ze nodig hadden en is de behandeling bij [G] vertraagd. De moeder heeft ter zitting onweersproken aangegeven dat het meer recente contact van de vader richting de [H] van dien aard is geweest dat dit weer is gestopt. Voorts heeft de vader de kinderen in de afgelopen jaren niet of nauwelijks gezien, terwijl met name [de minderjarige1] daar wel behoefte aan heeft, omdat de vader niet wil meewerken aan het voorstel van de GI om omgang via [I] op te starten.
De GI heeft meermalen via een procedure vervangende toestemming voor onderzoek en medische behandeling van de kinderen moeten verzoeken, omdat de vader (in eerste instantie) niet wilde instemmen.
Ten slotte heeft de vader, ondanks pogingen van de moeder en de GI om de vader daarbij te betrekken, de keuze voor school overgelaten aan de moeder.
Al met al bevestigen diverse bronnen gedurende een langere periode het beeld van een vader die de strijd opzoekt, waarmee moeilijk contact is te krijgen en die niet tot samenwerking te bewegen is. Daarbij verliest de vader de belangen van de kinderen uit het oog, hetgeen met name vanwege de problematiek bij de kinderen een punt van grote zorg is.
5. Ten tijde van de zitting en beslissing van de rechtbank leek er een uiterst pril herstel van contact te zijn door een gezamenlijk gesprek van partijen en de jeugdbeschermer kort daarvoor, maar inmiddels is gebleken dat de hoop op verbetering van de situatie niet is uitgekomen. De jeugdbeschermer heeft na de beschikking welgeteld één gesprek met de vader kunnen voeren waarin hij alle voorstellen om in contact te komen met de moeder heeft afgewezen. Voorts heeft de jeugdbeschermer, toen [de minderjarige1] dit voorjaar in een crisisgroep opgenomen was, de vader meermalen geprobeerd te bereiken maar reageerde deze niet.
Dat heeft er toe geleid dat ook de GI - anders dan bij de rechtbank - gezamenlijk gezag niet meer in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] acht.
5. Onder deze omstandigheden acht het hof het niet in het belang van de kinderen het gezamenlijk gezag van de ouders te laten voortduren. Het hof heeft allerminst de verwachting dat binnen afzienbare termijn de problemen tussen de ouders zullen afnemen. Het hof is voorts van oordeel dat er bij het in stand houden van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Het hof zal daarom de beschikking vernietigen en het eenhoofdig gezag bij de moeder bepalen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 30 september 2015 en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de moeder voortaan het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] , geboren [in] 2002 te [E] , en [de minderjarige2] , geboren [in] 2007 te [E] , alleen zal uitoefenen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, A.W. Beversluis en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 12 juli 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.