ECLI:NL:GHARL:2016:6128

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
200.185.238/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling na ontvoering van minderjarige door vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van de minderjarige kinderen van partijen, na een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2015. De vader, die in het verleden de minderjarige [de minderjarige1] heeft ontvoerd, verzoekt om gezamenlijk gezag over zijn kinderen [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3]. De moeder verzet zich hiertegen en stelt dat de vader een onbetrouwbare en onvoorspelbare ouder is, die in het verleden het gezag heeft geschonden. Het hof overweegt dat de vader in het verleden is veroordeeld voor het onttrekken van [de minderjarige1] aan het wettig gezag en dat de moeder, gezien de voorgeschiedenis, terecht wantrouwend is ten opzichte van de vader. Het hof concludeert dat de omstandigheden niet zodanig zijn gewijzigd dat gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen zou zijn. De vader heeft bovendien niet aangetoond dat hij in staat is om het belang van de kinderen voorop te stellen. De omgangsregeling die door de rechtbank is vastgesteld, waarbij de vader eenmaal in de twee weken omgang heeft met de kinderen, wordt door het hof bekrachtigd. Het hof wijst het verzoek van de vader om een ruimere omgangsregeling af, omdat de vader zich niet betrouwbaar heeft getoond in het nakomen van afspraken. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van de vader faalt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.185.238/01
(zaaknummer rechtbank C/16/376259/ FL RK 14-1903 en C/16/376261/FL/RK 14-1904)
beschikking van 12 juli 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.E. Dijkstra te Almere
en
[verweerster] ,
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 4 november 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 3 februari 2016;
- een journaalbericht van mr. Dijkstra van 9 februari 2016 met productie(s);
- het verweerschrift met productie(s), ingekomen op 18 maart 2016.
- een journaalbericht van mr. Dijkstra van 19 mei 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 mei 2016 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Dijkstra en [B] , tolk in de Arabische taal.
De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Maste. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is in het kader van zijn adviserende taak verschenen de heer [C] .

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2009 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 (hierna te noemen: [de minderjarige1] ),
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 (hierna te noemen: [de minderjarige2] ), en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2009 (hierna te noemen: [de minderjarige3] ), geboren.
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
Partijen waren gezamenlijk met het ouderlijk gezag over deze kinderen belast.
Bij beschikking van 3 augustus 2012 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad bepaald dat het gezag over de minderjarigen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] voortaan alleen aan de vrouw toekomt. Dit gerechtshof heeft de vader nadien niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep tegen deze beschikking.
3.3
De vader is in november 2008 met [de minderjarige1] naar Soedan vertrokken. Hij is in dit verband inmiddels bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 10 juni 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor onttrekking van [de minderjarige1] aan het wettig gezag. De vader heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
3.4
De vader heeft uit een later huwelijk met [D] ook een dochter genaamd [de minderjarige4] (hierna te noemen: [de minderjarige4] ), geboren [in] 2010 te [E] (Soedan).
Begin augustus 2011 is de vader met beide dochters, [de minderjarige1] en [de minderjarige4] , vanuit Soedan naar het Verenigd Koninkrijk vertrokken.
3.5
[de minderjarige1] is na een teruggeleidingsprocedure in het Verenigd Koninkrijk door de vader op 20 februari 2014 naar haar moeder in Nederland teruggebracht.
Het gezin van de moeder bestaat op dit moment uit vijf kinderen. Naast [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] draagt de moeder tevens de zorg voor haar twee kinderen uit de huidige relatie met de heer [F] , te weten een zoon, [de minderjarige5] , geboren [in] 2012 en een dochter, [de minderjarige6] , geboren [in] 2015.
3.6
Ook ten aanzien van [de minderjarige4] is de vader verwikkeld in een gerechtelijke procedure omtrent het gezag. [de minderjarige4] staat onder voogdij van de Stichting [G] en verblijft op dit moment in Nederland in een pleeggezin van Stichting [G] . Het verzoek tot teruggeleiding van [de minderjarige4] naar Soedan is door de rechtbank Den Haag bij beschikking van 11 april 2014 afgewezen. De rechtbank heeft - mede gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige4] - geoordeeld dat de weigeringsgrond "ondragelijke toestand" van het Haags Kinderontvoeringsverdrag zich voordoet. Deze beschikking is onherroepelijk.
3.7
Bij inleidend verzoekschrift van 29 augustus 2014, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 1 september 2014, heeft de vader de rechtbank verzocht het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te wijzigen in die zin dat de ouders voortaan gezamenlijk belast zullen zijn met het ouderlijk gezag over de kinderen en een zorg- en contactregeling c.q. omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen, inhoudende dat de vader elke zaterdag en zondag drie uren omgang heeft met de kinderen, te weten 's ochtends van 10.00 uur tot 13.00 uur, dan wel 's middags van 13.00 uur tot 16.00 uur, met geleidelijke uitbreiding van de regeling, door de ouders in onderling overleg vast te stellen, en waarbij er gedurende de schoolvakanties van de kinderen ook op twee doordeweekse dagen drie uur per dag omgang zal zijn tussen de vader en de kinderen.
De moeder heeft zich daartegen verweerd en een zelfstandig verzoek gedaan betreffende de vast te stellen omgangsregeling tussen de vader en de kinderen.
3.8
Partijen zijn nadien in het kader van een kortgedingprocedure een omgangsregeling overeengekomen, die is vastgelegd in het proces-verbaal van 18 september 2014, inhoudende dat de vader elke zondag omgang zal hebben met [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] tussen 13.00 uur en 15.00 uur in de [H] , stadscentrum [A] , onder begeleiding van de moeder.
3.9
Bij (tussen)beschikking van 30 maart 2015 heeft de rechtbank iedere beslissing omtrent het gezag en de vast te stellen omgangsregeling aangehouden in afwachting van een raadsonderzoek daaromtrent en de raad verzocht de rechtbank rapport en advies uit te brengen.
3.1
De raad heeft op 10 juli 2015 een rapport uitgebracht.
3.11
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 4 november 2015 - conform het advies van de raad - het verzoek van de vader tot wijziging van het gezag op basis van artikel 1:253o Burgerlijk Wetboek (BW) afgewezen en een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld van eenmaal in de twee weken op vrijdagmiddag uit school gedurende twee aaneengesloten uren, waarbij de vader en de moeder samen de kinderen uit school ophalen, met uitzondering van de kerstvakantie ingeval de moeder met de kinderen op vakantie gaat, tijdens drie weken van de zomervakantie iedere week twee uur, waarbij de kinderen door de vrouw worden meegenomen naar en van de afgesproken locatie en tijdens het Suikerfeest voor de duur van twee uur, waarbij geldt dat voormelde omgangsmomenten plaatsvinden op een locatie waarmee de moeder kan instemmen en onder begeleiding van de moeder.
Tegen deze beslissing is de vader in hoger beroep gekomen.

4.De verschillende standpunten

4.1
De vader wenst opnieuw mede belast te zijn met het gezag over de kinderen en de zorgtaken over hen. De vader stelt dat er destijds bij het nemen van de beslissing waarbij het gezag aan de moeder alleen werd opgedragen is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens, alsmede dat nadien de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat het in het belang van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] is dat hij wederom samen met de moeder met het gezag over hen wordt belast.
De vader betwist uitdrukkelijk dat hij indertijd de handtekening van de moeder heeft vervalst teneinde een paspoort voor [de minderjarige1] aan te kunnen vragen en dat hij [de minderjarige1] zonder toestemming van de moeder heeft overgebracht naar Soedan. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat de moeder destijds wist hoe ze hem kon bereiken; het adres was haar wel bekend.
Als gewijzigde omstandigheden geeft de vader aan dat [de minderjarige1] thans bij haar moeder woont en hij nu contact heeft met de tweeling [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . De vader acht het belangrijk dat hij zijn rol als vader in hun leven kan (blijven) uitoefenen, maar ook acht hij het in het belang van de kinderen dat zij een tweede ouder met gezag hebben voor het geval dat er iets met de moeder gebeurt.
Verder voert de vader aan dat hij en de moeder in staat zijn (goed) met elkaar te overleggen omtrent de zaken betreffende de kinderen, eventueel via een mediator.
Hij wijst erop dat partijen in goed onderling overleg - buiten een eerder afgesproken regeling in de kortgedingprocedure - zijn overeengekomen dat er tevens omgang plaatsvindt buiten de afgesproken regeling en dat partijen deze ruimere omgang tot uitvoering hebben gebracht. De moeder heeft volgens de vader een ruimere regeling gestimuleerd en in de maanden na het kort geding is de omgang, in veel gevallen zelfs onbegeleid, volgens de vader zeer goed verlopen. Geenszins heeft de vader zich aan de moeder en de kinderen opgedrongen, hetgeen volgens de vader ook is af te leiden uit de door hem ingediende producties (foto's en videomateriaal). Het gaat om omgang op andere locaties dan alleen de [H] , zoals bij de vader thuis, buiten in de speeltuin en in de moskee.
De vader stelt dat de raad nalatig is geweest de voornoemde overeengekomen onbegeleide omgang te onderzoeken en erover te rapporteren en dat de raad daarmee niet inzichtelijk heeft gemaakt of en in hoeverre er rekening mee is gehouden in zijn advies.
Voor de vader is onbegrijpelijk dat de moeder - ondanks de door haar in eerdere procedures en in gesprek met de raad gedane uitspraken - thans betwist dat er gedurende vijf maanden onbegeleide omgang heeft plaatsgevonden tussen hem en de kinderen. Hij heeft ter zitting van het hof dan ook meerdere malen uitdrukkelijk en zichtbaar aangedaan herhaald dat deze wel degelijk heeft plaatsgevonden. Ter onderbouwing van zijn stellingen daarover heeft de vader foto’s en video’s overgelegd.
De door de rechtbank in november 2015 vastgestelde omgangsregeling van eenmaal in de twee weken op vrijdagmiddag uit school gedurende twee aaneengesloten uren, is - volgens de vader vanwege praktische redenen - sinds november 2015 door de vader niet nagekomen. De vader betreurt dat de moeder niet is ingegaan op zijn voorstel om de omgang te verzetten/verplaatsen naar een latere omgang om 14:30 uur in [H] . Desgevraagd heeft de vader ter zitting van het hof aangegeven dat hij het voor de kinderen in november en december te koud vond om buiten omgang te hebben, en dat hij - nu het niet is gelukt om in deze maanden omgang tot uitvoering te brengen - ook in de warmere maanden daarna niet heeft gepoogd de vastgelegde omgangsregeling na te komen. Daarnaast wijst de vader erop dat hij op vrijdag een belangrijk gebed heeft en dat het vastgestelde - door de moeder eenzijdig gekozen - tijdstip van de omgang, te weten vrijdagmiddag na school, voor hem heel onhandig is. Op dit moment is het volgens de vader ook zo dat hij de kinderen iedere zondag in de moskee ziet, daar is contact.
De vader verzoekt het hof een werkbare omgangsregeling vast te stellen, waarbij rekening wordt gehouden met deze omstandigheden. Er dient volgens de vader gezocht te worden naar een omgangsregeling in het weekend, zoals hij in het inleidend verzoekschrift heeft verzocht. De vader staat open voor mediation.
4.2
De moeder verzoekt het hof de verzoeken van de vader in hoger beroep ten aanzien van het gezag en de omgangsregeling af te wijzen.
Volgens de moeder gaat het de vader niet om het belang van de kinderen maar om zijn eigen aanzien. De vader bagatelliseert zijn eigen handelen en rol in het verleden, waarvoor hij veroordeeld is, en de moeder blijft in angst en onzekerheid over de motieven van de vader betreffende het gezag; zij is bang voor een nieuwe ontvoering. In dit verband wijst de moeder erop dat de vader niet alleen [de minderjarige1] , maar ook de toen anderhalf jaar oude halfzus van [de minderjarige1] , [de minderjarige4] , zonder toestemming van haar moeder heeft meegenomen naar het buitenland.
Hoewel de uitspraak van de rechtbank de moeder enigszins rust heeft gegeven - de vader kan nu immers zonder gezag geen reisdocument aanvragen - is de moeder constant op haar hoede en alert. De vader blijft volgens de moeder liegen, legt tegenstrijdige verklaringen af en manipuleert. Zij wijst erop dat de vader, zonder enig overleg met de moeder, op zondag 1 maart 2016 verscheen in de klas bij de Arabische les van [de minderjarige1] en haar wilde meenemen en enkel door het juiste handelen van de lerares zonder [de minderjarige1] weer is vertrokken.
Het gedrag van de vader maakt dat de moeder absoluut geen vertrouwen heeft in de vader en het is voor de moeder vanwege de voorgeschiedenis en gelet op de houding van de vader, toen maar ook nu, zeer belastend om met de vader te moeten overleggen. De moeder betwist dan ook dat de gezagswijziging in het belang van de kinderen kan worden geacht. Mocht er iets met de moeder in de toekomst gebeuren, dan acht de moeder het in het belang van haar vijf kinderen dat zij allen bij elkaar blijven, zo nodig bij haar huidige partner.
Ook de wijze waarop de vader omgaat met de omgangsregeling is niet in het belang van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . De vader heeft zich lange tijd opgedrongen bij de moeder en de kinderen. De moeder betwist dat er sprake is geweest van overleg over de omgang. De vader duldt volgens de moeder geen tegenspraak en de moeder wil in het bijzijn van de kinderen geen scènes en er kan in verband hiermee niet gesproken worden over goede communicatie en van onderling overleg tussen partijen. Daar was en is volgens de moeder geen sprake van.
De moeder erkent dat er in een kort geding een afspraak is gemaakt over de voorlopige omgangsregeling en dat er met behulp van advocaten afspraken zijn gemaakt over de exacte invulling daarvan. De moeder heeft zich stipt aan deze omgangsregeling gehouden. De moeder betwist echter uitdrukkelijk dat er sprake is geweest van een verruiming van de omgangsregeling, laat staan van een onbegeleide omgangsregeling. De moeder stelt dat zij (samen met haar jongste kind [de minderjarige6] ), vanwege het gevaar van ontvoering, altijd aanwezig is geweest bij de omgang tussen de vader en de kinderen. Wel is er contact geweest tussen de kinderen en [de minderjarige4] , waarbij de man aanwezig is geweest in het kader van de omgangsregeling met haar, maar ook daarbij was toezicht, te weten twee begeleiders van Stichting [G] . De moeder wijst erop dat je uit de foto's en filmpjes van de vader, die zij op zich niet bestrijdt, niet kunt afleiden dat de vader onbegeleide omgang heeft gehad. Zij stelt dat zij er telkens bij is geweest, maar alleen niet op de foto staat. Volgens de moeder heeft zij zelfs sommige foto's, op verzoek van de vader, zelf genomen en zij begrijpt niet dat de vader die thans tegen haar gebruikt.
Ook het recente handelen van de vader met betrekking tot de omgangsregeling acht de moeder niet in het belang van de kinderen. Zo wijst de moeder erop dat de vader sinds november 2015 de omgangsregeling niet is nagekomen, terwijl de moeder met de kinderen maandenlang op de vrijdagmiddag na school op de vader op het plein stond te wachten.
Zij betwist dat het in het belang van de kinderen is geweest om de omgangsregeling vanwege de kou naar de [H] te verplaatsen. De kinderen spelen altijd buiten, aldus de moeder.
De vader stelt weliswaar een band met hen te willen opbouwen maar laat dan niks van zich horen. Verder betwist de moeder dat er sprake is van regelmatig contact tussen de vader en de kinderen op zondag in de moskee. De moeder brengt de kinderen ieder zondag naar de moskee, maar dat is voor de Arabische les, niet vanwege de omgang met de vader. Het is voorgekomen dat de vader en de kinderen elkaar daar hebben ontmoet maar, zo stelt de moeder, de vader heeft - in tegenstelling tot wat hij ten aanzien van het contact op zondag tussen hem en de kinderen beweert - de kinderen daar al tijden niet gezien.
De huidige door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling van eenmaal in de twee weken op vrijdagmiddag uit school gedurende twee aaneengesloten uren, waarbij de vader en de moeder samen de kinderen uit school ophalen, is door haar en de kinderen goed vol te houden en de moeder is -mocht de vader aangeven deze regeling te willen hervatten- wederom bereid om vader op deze dagen na school op te wachten. De door de vader verzochte omgangsregeling op zaterdag en zondag acht de moeder zowel voor zichzelf als voor de kinderen te belastend. Het is voor de moeder gelet op de samenstelling van haar gezin niet haalbaar om de omgang tussen de vader en [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] op zaterdag en zondag te begeleiden, waarbij komt dat de kinderen op zondag al extra leren en presteren. De moeder vindt het voor de kinderen belangrijk dat zij op zondag na Arabische les naar huis kunnen om een beetje bij te komen; maandag moeten zij immers weer naar school. Omgang op die dag is dus geen goed alternatief. De moeder verzoekt het hof dan ook de beschikking waarvan beroep zowel met betrekking tot het gezag als de omgangsregeling te bekrachtigen.
4.4
De raad blijft bij de conclusie uit zijn rapport van 10 juli 2015 - en verwijst voor verdere onderbouwing naar dat rapport -, welke conclusie inhoudt dat een wijziging van het gezag niet in het belang van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] is. De moeder heeft het volgens de raad, ondanks alles wat er gebeurd is en de belaste geschiedenis van de kinderen, die elkaar vijf jaar hebben moeten missen, heel goed gedaan. Het gezamenlijk gezag tussen de ouders zou voor de moeder en de kinderen veel onzekerheid en onrust met zich meebrengen. De raad acht het gelet op de voorgeschiedenis begrijpelijk dat de moeder de plannen en motieven van de vader ten aanzien van het gezag wantrouwt en bang is dat de vader de kinderen opnieuw zal meenemen en aan haar gezag zal onttrekken. In dit geval is het in het belang van de kinderen om voor zekerheid te kiezen en het gezag enkel bij de moeder te laten. Van belang is dat de kinderen thans weten waar ze aan toe zijn en dat zij weten dat ze bij de moeder blijven en opgroeien.
De raad constateert dat er veel onrust en onenigheid is omtrent de omgang tussen de vader en de kinderen en betreurt dat de vastgestelde omgangsregeling niet wordt uitgevoerd. De kinderen worden daardoor onnodig belast. Ook dit brengt veel onduidelijkheid en onzekerheid voor de kinderen, die niet weten wat ze van hun vader kunnen verwachten. Het is aan de vader om voor die duidelijkheid te zorgen. De raad merkt daarbij op dat de vader destijds niet heeft aangegeven dat de geadviseerde omgangsregeling voor hem niet uitvoerbaar was.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen partijen zijn in geschil het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en de omgangsregeling tussen de vader en betreffende de minderjarigen.
5.2
Ingevolge artikel 1:253o van het BW kunnen beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechter worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Indien een van die gronden aanwezig is wordt een verzoek om gezamenlijk met de andere ouder met het gezag te worden belast met analoge toepassing van artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien
a. er (nog steeds) een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Het hof stelt voorop dat niet is komen vast te staan - zoals ook de rechtbank heeft overwogen - dat bij het nemen van de beschikking van 3 augustus 2012 van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De vader heeft in het bijzonder aangevoerd dat de moeder indertijd wel wist hoe zij de vader moest bereiken en dat zijn adres bekend was. De moeder heeft dit gemotiveerd weersproken en gesteld dat zij pas eind september 2013 op de hoogte is geraakt van de verblijfplaats van de vader (en [de minderjarige1] ) in Engeland. Het had op de weg van de vader gelegen, gelet op deze gemotiveerde betwisting van de moeder, om zijn standpunt nader te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten.
5.4
Op zichzelf is juist dat de omstandigheden sinds voormelde beschikking van 2012 zijn gewijzigd. Zo is [de minderjarige1] inmiddels herenigd met haar moeder en heeft de vader kennis gemaakt en contact gekregen met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Dit zijn echter geen omstandigheden die ertoe leiden dat de beschikking van 3 augustus 2012 dient te worden gewijzigd. Het hof acht afwijzing van het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk. Daartoe overweegt het hof dat het feit dat de vader met [de minderjarige1] is vertrokken naar Soedan een grote impact op de moeder heeft gehad. De vader heeft weliswaar betwist dat er sprake was van ontvoering, maar vast staat wel dat de moeder van november 2008 tot februari 2014 van ieder contact met [de minderjarige1] verstoken is geweest en hij in elk geval voor het onttrekken aan het gezag door de rechtbank tot een gevangenisstraf van enkele jaren is veroordeeld. De vader heeft nadien hetzelfde nogmaals gedaan met het halfzusje van [de minderjarige1] . Ook zij heeft geruime tijd het contact met haar moeder moeten missen. Met de raad acht het hof dan ook alleszins begrijpelijk, gelet op die voorgeschiedenis, dat de moeder de vader wantrouwt en bang is voor herhaling, in die zin dat de vader de kinderen (opnieuw) zal meenemen naar het buitenland als er weer sprake zou zijn van gezamenlijk gezag. Uit het raadsrapport is naar voren gekomen dat de vader aantoonbaar wisselende informatie heeft verstrekt, en ook thans is hij onbetrouwbaar gebleken in het nakomen van de omgangsregeling. In zoverre is de situatie weinig veranderd ten opzichte van de situatie ten tijde van de beschikking in 2012. Daarbij komt dat de vader geen opheldering heeft kunnen geven over het waarom van zijn acties, waardoor ernstige twijfels bestaan, zoals ook al in de beschikking van 2012 is overwogen, of de vader wel in staat is het belang van zijn kinderen voorop te stellen. Ten slotte kan van de moeder, gelet op alles wat er is gebeurd, waaronder ook valt het recente claimende gedrag van de vader, in redelijkheid niet worden gevergd om overleg met hem te voeren over (belangrijke) beslissingen aangaande de kinderen.
5.5
Het hof acht het, gelet op het hiervoor overwogene, in het belang van de kinderen dat alleen de moeder met het gezag over de kinderen zal blijven belast.
5.6
Ten aanzien van de omgangsregeling is het hof van oordeel dat de vader zich bepaald niet betrouwbaar en voorspelbaar heeft getoond door geen uitvoering te geven aan de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling. Hij heeft daardoor de moeder en de kinderen telkens tevergeefs op hem laten wachten. De door hem ter zitting daarvoor gegeven redenen rechtvaardigen dat naar het oordeel van het hof op geen enkele wijze. Daartegenover is de vader wel buiten de omgangsregeling om verschenen op een Arabische les om de kinderen op te halen. Mede door deze handelwijze van de vader is het voor de kinderen niet duidelijk wat zij van hun vader hebben te verwachten. De vader heeft er aldus in de afgelopen periode in het geheel geen blijk van gegeven dat hij oog heeft voor de belangen van de kinderen. Een ruimere omgangsregeling dan door de rechtbank is opgelegd acht het hof, gelet op de onvoorspelbare houding die de vader heeft laten zien, niet in het belang van de kinderen.
5.7
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van de vader faalt en dat het hof daarom de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 4 november 2015;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. A.W. Beversluis en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 12 juli 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.