ECLI:NL:GHARL:2016:6008

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
200.184.630/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en nihilstelling in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie en de nihilstelling daarvan per 1 juli 2019. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een verzoek ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, waarin hij vroeg om wijziging van de alimentatie die hij aan de vrouw, verweerster in hoger beroep, dient te betalen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, waarop de man in hoger beroep is gegaan. Het huwelijk van partijen is ontbonden op 24 januari 2013, en de rechtbank had eerder bepaald dat de man een bedrag van € 6.158,- per maand aan de vrouw dient te betalen. De man stelt dat zijn inkomen is gewijzigd en dat er relevante omstandigheden zijn die een herbeoordeling van de alimentatie rechtvaardigen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de man niet voldoende heeft aangetoond dat zijn inkomen is verminderd en dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigt. Ook het verzoek om de alimentatie per 1 juli 2019 op nihil te stellen is afgewezen, omdat er geen aanwijzingen zijn dat de vrouw dan niet meer behoeftig zal zijn. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de man af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.184.630/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/110368 / FA RK 15-1223)
beschikking van 19 juli 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen:
de man,
advocaat: mr. M.J.J.M. van Roosmalen te Emmen,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen:
de vrouw,
advocaat: mr. S.N. Ziekman-Meijerink te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen (hierna: de rechtbank) van 4 november 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 29 januari 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Roosmalen van 8 juni 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Ziekman-Meijerink van 10 juni 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 juni 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Ziekman-Meijerink heeft pleitaantekeningen overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheidings-beschikking van 9 januari 2013 in de registers van de burgerlijke stand op 24 januari 2013.
3.2
Bij beschikking van 12 maart 2014 heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de man vanaf de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot 1 juli 2013 een bedrag van € 6.470,- bruto per maand als uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw dient te voldoen en met ingang van 1 juli 2013 een bedrag van € 6.158,- bruto per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de man tot wijziging van de bijdrage afgewezen, alsmede diens verzoek tot nihilstelling met ingang van 1 juli 2019.
4.2
De man is in hoger beroep gekomen van deze beschikking. Hij heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de beschikking van de rechtbank van 12 maart 2014 ten aanzien van de partneralimentatie te wijzigen met ingang van 1 januari 2015 dan wel met ingang van de datum van de indiening van het verzoekschrift, dan wel met ingang van een in redelijkheid te bepalen datum, en te bepalen dat de man een bijdrage van € 4.078,- per maand voldoet, te bepalen dat de bijdrage met ingang van 1 juli 2019 op nihil wordt gesteld, alsmede - kort gezegd - dat de vrouw het teveel betaalde binnen vier weken moet terugbetalen, althans (subsidiair) de man dat in de toekomst mag verrekenen. Tot slot heeft de man verzocht de wettelijke indexering uit te sluiten.

5.De motivering van de beslissing

De wijziging van omstandigheden
5.1
Indien een verzoeker in rechte aanvoert dat zich sedert de beslissing waarvan wijziging wordt verzocht - in casu de beschikking van 12 maart 2014 van de rechtbank - een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401, eerste lid BW heeft voorgedaan die een hernieuwde beoordeling van de draagkracht rechtvaardigt, is de verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek. Ingeval de rechter vervolgens vaststelt dat er geen sprake is van wijziging van omstandigheden, dient het verzoek te worden afgewezen.
5.2
Partijen verschillen van mening over de vraag of er een relevante wijziging van omstandigheden is. De man heeft onder meer gesteld dat zijn inkomen is gewijzigd.
5.3
Vast staat dat de man tot 1 januari 2015 deel uitmaakte van een maatschap en dat zijn inkomen tot dat moment bestond uit een winstaandeel in de maatschap. In 2012 was het winstaandeel € 211.575,- en in 2013 € 239.577,-. Vanwege een op 1 januari 2015 gewijzigd bekostigingssysteem van medisch specialisten hebben de maten een bv opgericht, genaamd [C] B.V. (hierna te noemen [C] ), welke bv de (voorschot)betalingen voor de vergoedingen van de werkzaamheden van de specialisten incasseert, en voorschotten doorbetaalt aan de specialisten. In dat verband ontving de eigen bv van de man [D] B.V. (hierna: [D] ) aanvankelijk een voorschot van € 15.000,- per maand en in de loop van 2015 € 16.250 per maand. De man heeft als DGA van zijn bv zijn salaris vastgesteld op € 15.000,- per maand, wat ook wordt uitbetaald.
5.4
Het hof is van oordeel dat deze door de man gestelde wijziging van omstandigheden ook in hoger beroep niet is komen vast te staan. Het salaris dat thans aan de man wordt uitgekeerd kan in dat kader niet als maatgevend worden beschouwd, omdat met name relevant is hetgeen, nadat de vergoedingen definitief zijn vastgesteld, nog vanuit [C] kan worden uitgekeerd aan de afzonderlijke specialisten respectievelijk hun persoonlijke vennootschappen. De man heeft gesteld dat de definitieve vergoedingen voor 2015 nog niet vastgesteld zijn. Hij verwacht de definitieve jaarrekening 2015 van [C] eerst eind 2016.
Gelet op het systeem van bevoorschotting sluit het hof niet uit dat, zoals de man heeft gesteld, het bedrag dat [D] uiteindelijk aan winstaandeel over 2015 zal ontvangen nog zal wijzigen ten opzichte van het totaal aan over dat jaar uitgekeerde voorschotbedragen, en dus in theorie ook lager kan worden, hetgeen zou betekenen dat [D] een verplichting tot terugbetaling aan [C] krijgt. Dat dat bedrag lager zal zijn, heeft de man echter op geen enkele wijze onderbouwd. In zoverre is het verzoek van de man tot verlaging van de partneralimentatie, nu definitieve gegevens ontbreken, prematuur te achten. De man heeft ook niet gesteld dat hij door de wijze van achteraf afrekenen in liquiditeitsproblemen komt. Het hof overweegt voorts dat de man niet heeft onderbouwd waarop het maandelijkse voorschot is gebaseerd. Al met al heeft de man niet inzichtelijk gemaakt dat de stelselwijziging per 2015 vanaf dan leidt tot een ander, lager, inkomen van de man.
Omdat het inkomen van de man over 2015 nog niet kan worden bepaald en in ieder geval niet is komen vast te staan dat dit inkomen is verminderd, behoeven de door de man te betalen lasten en de overige stellingen van de vrouw met betrekking tot de inkomenspositie van de man niet meer te worden besproken
5.5
De man heeft verder gesteld dat de rechtbank ten minste op basis van het hogere loon van de vrouw tot een nieuwe jusvergelijking (en dus een wijziging van de partneralimentatie) had moeten komen. Omdat het hof de draagkracht en de vrij besteedbare ruimte van de man bij gebreke aan de noodzakelijke inkomensgegevens niet kan berekenen kan het hof evenmin een vergelijking maken met de draagkracht van de vrouw. Het inkomen van de vrouw behoeft daarom geen afzonderlijke bespreking.
5.6
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan, zoals door de man is gesteld, dat het inkomen van de man is verminderd. Voor verlaging van de partneralimentatie bestaat geen grond. Het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw het door hem teveel betaalde terug moet betalen, kan daarom onbesproken blijven. Aan het verzoek van de man om de indexering van de partneralimentatie uit te sluiten heeft hij ten grondslag gelegd dat (ook) zijn inkomen niet wordt verhoogd. Daargelaten dat dit op zichzelf geen valide argument is om de indexering achterwege te laten, blijkt uit het voorgaande dat niet is komen vast te staan dat zijn inkomen niet zal worden verhoogd. Het verzoek van de man op dit punt zal het hof dan ook afwijzen.
Nihilstelling per 1 juli 2019
5.7
De man heeft verzocht de partneralimentatie met ingang van 1 juli 2019 op nihil te stellen omdat hij dan vanwege zijn leeftijd wil stoppen met werken. De man heeft gesteld dat zijn werk zwaar is en hij kan dat in alle redelijkheid niet doorzetten tot zijn AOW-leeftijd. De vrouw heeft zich tegen dit verzoek verzet.
5.8
Ingevolge het gestelde in artikel 1:157 lid 4 BW eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren na de datum van
inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De
echtscheidingsbeschikking van partijen is op 24 januari 2013 ingeschreven, zodat de
onderhoudsplicht van de man in januari 2025 eindigt.
5.9
In hetgeen de man heeft aangevoerd ziet het hof, net als de rechtbank, geen aanleiding om de partneralimentatie op nihil te stellen per 1 juli 2019.
De stukken en het verhandelde ter zitting geven geen aanleiding voor de verwachting dat de vrouw per 1 juli 2019 dan wel op een later moment vóór januari 2025 niet meer behoeftig is dan wel zelf volledig in haar behoefte zal kunnen voorzien. Evenmin bestaat op dit moment reden te veronderstellen dat de man per 1 juli 2019 of daarna geen draagkracht voor enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw meer zal hebben. Afhankelijk van de omstandigheden, zoals de ontwikkeling van de inkomenspositie van de man kan er op termijn mogelijk aanleiding zijn de (hoogte van) partneralimentatie ter discussie te stellen, waarbij het aan te raden is via mediation of een andere overlegvorm te trachten tot overeenstemming te komen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dienen de verzoeken van de man te worden afgewezen. Dat betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van
4 november 2015;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, M.P. den Hollander en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 19 juli 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.