Beoordeling
1. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, inhoudende niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tegen de inleidende beschikking, ongegrond verklaard.
2. Uit de stukken van het dossier blijkt dat de inleidende beschikking op 29 november 2013 naar de betrokkene is gezonden. Bij schrijven d.d. 11 november 2013, blijkens het op de envelop geplaatst stempel van de CVOM ingekomen op 16 december 2013, heeft de betrokkene beroep ingesteld tegen twee inleidende beschikkingen, waaronder de beschikking met het onderhavige CJIB-nummer. In het beroepschrift heeft de betrokkene de gronden van het beroep opgegeven.
Bij schrijven van 28 februari 2014 heeft de CVOM de betrokkene meegedeeld dat hij heeft verzuimd de gronden van het beroep op te geven en is hij in de gelegenheid gesteld dat verzuim binnen de termijn van vier weken te herstellen.
In het dossier bevindt zich een door de CVOM gescand exemplaar van het schrijven van
28 februari 2014 van de CVOM waarop de betrokkene heeft aangetekend: "Heb meteen gebeld toen was het er wel. Nu weer niet. Vreemd." Uit het dossier blijkt niet wanneer dit van de aantekeningen van de betrokkene voorzien schrijven bij de CVOM is ontvangen.
Bij de beslissing van 21 april 2014 heeft de officier van justitie het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de betrokkene heeft verzuimd de gronden van het beroep op te geven en dit verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld.
3. De kantonrechter heeft in zijn beslissing overwogen dat de stukken niets inhouden waaruit zou kunnen blijken dat voor 28 maart 2014 de gronden van het beroep zijn ontvangen en dat de betrokkene geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan tijdige verzending van de gronden aannemelijk is geworden. De kantonrechter heeft daarom geoordeeld dat de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. Gelet op het hiervoor onder 2. overwogene blijkt uit het dossier dat de betrokkene tijdig beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie en dat hij daarbij de gronden van het beroep heeft opgegeven. Dat brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen. Nu de betrokkene het hof heeft verzocht de zaak zelf af te doen zal het hof doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep gegrond verklaren, de beslissing van de officier van justitie vernietigen en het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen. Het voorgaande brengt mee dat ten onrechte een verhoging van de sanctie is toegepast.
5. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren op een gelegenheid voor onmiddellijk laden en lossen van goederen”, welke gedraging zou zijn verricht op
4 november 2013 om 11:07 uur op het Willemsplein te Arnhem met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
6. De betrokkene bestrijdt niet dat hij op de betreffende plaats heeft geparkeerd. Volgens de betrokkene was er sprake van een noodgeval. Aangezien hij onmiddellijk een toilet moest bezoeken heeft hij gebruik gemaakt van de parkeerplaats die is gereserveerd voor onmiddellijk laden en lossen van goederen. Ter zitting heeft hij daaraan toegevoegd dat hij op weg was naar Zevenaar en ter hoogte van Duiven werd overvallen door maagkramp. Hij is toen naar het centrum van Arnhem gereden en heeft bij een horecagelegenheid gevraagd of hij van het toilet gebruik mocht maken. Volgens de betrokkene is dat ook laden en lossen.
7. De gedraging betreft een overtreding van het bepaalde in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder f, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), dat inhoudt:
“1. De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren: (…)
f. op een gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.”
4. Artikel 1, aanhef en onder ac, van het RVV 1990 verstaat onder parkeren:
“Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.”
8. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
"Bij het constateren van het feit werd vastgesteld dat er gedurende 20 minuten geen activiteit met betrekking tot het voertuig plaatsvond, zodat geen sprake was van onmiddellijk laden of lossen van goederen, dan wel het in of uitstappen van personen.”
9. Gelet op de verklaring van de verbalisant en hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd, gaat het hof ervan uit dat het voertuig van de betrokkene gedurende enige tijd op een gelegenheid voor onmiddellijk laden en lossen heeft gestaan, terwijl de betrokkene naar zijn zeggen in een horecagelegenheid een toilet heeft bezocht.
Naar het oordeel van het hof valt de door de betrokkene beschreven activiteit niet aan te merken als het onmiddellijk laden of lossen van goederen. De enkele omstandigheid dat voor die activiteit kennelijk meer dan 20 minuten nodig waren brengt reeds mee dat van de vereiste onmiddellijkheid geen sprake meer is. Voorts was geen sprake van het ononderbroken verrichten van handelingen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om één of meer goederen in het voertuig te laden of uit het voertuig te lossen en af te geven.
10. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de gedraging is verricht. De door de betrokkene aangevoerde omstandigheden geven het hof geen aanleiding tot het achterwege laten of tot matiging van de sanctie. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niet aannemelijk is geworden dat de betrokkene geen andere mogelijkheid heeft gehad dan voor toiletbezoek naar het centrum van Arnhem te rijden en zijn voertuig te parkeren op een gelegenheid voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.
11. Nu de beslissingen van de kantonrechter en van de officier van justitie worden vernietigd is er aanleiding voor vergoeding van de proceskosten van de betrokkene. Ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht komen de reiskosten van de betrokkene in verband met de behandeling van het beroep bij de kantonrechter en in hoger beroep voor vergoeding in aanmerking. De reiskosten worden vergoed op basis van openbaar vervoer, laagste klasse, van [woonplaats] naar Arnhem v.v. en van [woonplaats] naar Leeuwarden v.v., te weten: (2 x € 18,57) + (2 x € 27,66) = € 92,46.