ECLI:NL:GHARL:2016:5909

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
21-005203-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van doodslag en brandstichting met terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren met aftrek van voorarrest en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging voor het medeplegen van moord. Het hof heeft de verdachte echter vrijgesproken van moord, omdat het voorbedachte raad niet bewezen werd geacht. In plaats daarvan heeft het hof de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van doodslag tot een gevangenisstraf van 8 jaren, met dezelfde voorwaarden voor TBS.

De zaak betreft een gewelddadige dood van [slachtoffer 1] op 12 december 2014, waarbij de verdachte en zijn vader betrokken waren. De verdachte heeft samen met zijn vader [slachtoffer 1] op brute wijze om het leven gebracht, waarbij meerdere geweldshandelingen zijn gepleegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk hebben gehandeld, wat heeft geleid tot de bewezenverklaring van medeplegen. De verdachte heeft ook brand gesticht in de woning van [slachtoffer 1], wat gemeen gevaar voor de omgeving met zich meebracht.

Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden in overweging genomen bij de strafoplegging. De verdachte heeft een gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens, wat heeft geleid tot de beslissing om hem ter beschikking te stellen met dwangverpleging. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, en de verdachte is verplicht om schadevergoeding te betalen. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan, met een lagere straf dan in eerste aanleg opgelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005203-15
Uitspraak d.d.: 20 juli 2016
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 september 2015 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-706665-14 en 16-659104-15, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-659473-13, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
- bewezenverklaring van het medeplegen van moord;
- veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest;
- oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd;
- teruggave van het beslag aan de rechthebbenden.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. B. Yesilgöz, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, kwalificatie en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
parketnummer 16-706665-14
1.
hij op of omstreeks 12 december 2014 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft / hebben verdachte en / of zijn mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg
- die [slachtoffer 1] een of meermalen geduwd en/of geslagen en/of gestompt (waardoor die [slachtoffer 1] tegen een kastje viel) en/of (vervolgens)
- ( toen die [slachtoffer 1] op de grond lag) een of meermalen op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 1] geschopt en/of getrapt en/of gestampt en/of (vervolgens)
- ( nadat verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer 1] op bed hadden gelegd) die [slachtoffer 1] een of meermalen met een hamer, in elk geval met een hard en/of puntig voorwerp, (met grote kracht) op/tegen het hoofd en/of de nek en/of de hals en/of de rug, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 1] geslagen en/of (vervolgens)
- ( met kracht) het hoofd van die [slachtoffer 1] achterover getrokken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 12 december 2014 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht (in de slaapkamer) in een woning (gelegen aan de [adres] ), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een brandend voorwerp, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht me een of meer brandbare goederen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de voornoemde woning en/of het bed en/of een of meer meubelen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de voornoemde woning en/of belendende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de woning en/of in de omliggende woning verblijvende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was.
parketnummer 16-659104-15
1.
hij op of omstreeks 30 oktober 2014 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , althans in het arrondissement Gelderland, [slachtoffer 2] (groepsleider van [centrum] ) en/of familie van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (groepsleider van [centrum] en/of [slachtoffer 4] (operationeel manager van [centrum] ) en/of een of meer andere (vrouwelijke) medewerker(s) van [centrum] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, en/of met verkrachting en/of met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of die een of meer andere (vrouwelijke) medewerkers van [centrum] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak iedereen dood" en/of "Ik maak [slachtoffer 4] en/of de begeleiding van de groep dood" en/of "Ik ga iedereen verkrachten" en/of "Ik pak jullie" en/of "Ik ga [slachtoffer 2] neuken en/of "Ik ga de moeder van [slachtoffer 2] neuken en/of " [slachtoffer 2] komt niet heelhuids van de afdeling vandaan" en/of "Ik weet dat [slachtoffer 2] familie heeft en ik doe die familie iets aan zodat [slachtoffer 2] alleen thuiskomt" en/of "Kom maar, kom maar" en/of is verdachte (daarbij) met ontbloot (boven)lichaam op intimiderende en/of provocerende wijze op (zeer) korte afstand van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gaan staan en/of heeft verdachte een aantal goeden op de grond gegooid en/of vernield, althans (telkens) woorden en/of (een) handeling(en) van soortgelijke dreigende aard of strekking geuit en/of verricht;
2.
hij op of omstreeks 30 oktober 2014 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , opzettelijk en wederrechtelijk een kast en/of een tafel en/of twee stoelen en/of een sjoelbak en/of een of meer ramen en/of een glas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan OBC [centrum] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk die kast en/of die tafel en/of die stoelen en/of die sjoelbak en/of dat glas om te gooien en/of op de grond en/of tegen een muur te gooien en/of door tegen die ramen te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging ten aanzien van het bewijs
Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft betoogd dat er wettig en overtuigend bewijs is voor alle ten laste gelegde feiten inclusief het onder 1 van parketnummer 16-706665-14 impliciet primair tenlastegelegde, te weten het medeplegen van moord.
Verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten enkel vrijspraak bepleit van het onder parketnummer 16-706665-14 ten laste gelegde (medeplegen van) moord, omdat er op grond van het strafdossier geen wettig en overtuigend bewijs bestaat voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Inleidende opmerkingen
Ten aanzien van de onder parketnummer 16-706665-14 onder 2 ten laste gelegde brandstichting en de onder parketnummer 16-659104-15 onder 1 en 2 ten laste gelegde bedreigingen en vernielingen heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd. Ter zitting van het hof heeft verdachte hierin volhard en door de verdediging zijn ten aanzien van deze feiten geen grieven naar voren gebracht.
Ook het hof acht toereikend wettig en overtuigend bewijs voor deze feiten voorhanden op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Algemeen
In de zaak betreffende de levensberoving van [slachtoffer 1] bestaat het bewijs omtrent hetgeen in de avonduren van 12 december 2014 te [plaats 1] in de woning aan de [adres] precies heeft plaatsgevonden - naast het (forensisch) technische bewijs - in de kern uit de verklaringen die verdachte en diens medeverdachte hebben afgelegd. Het hof stelt vast dat beide verdachten, zoon en vader [verdachten] , voor een deel gelijkluidend hebben verklaard, maar op een aantal punten ook wisselende en/of tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. Vast staat ook dat alle bij het delict betrokkenen in ernstige mate beschonken waren. In deze omstandigheid ziet het hof aanleiding om bij de beoordeling van deze zaak en het daartoe selecteren en waarderen van bewijsmiddelen behoedzaamheid in acht te nemen. Slechts die (delen van) verklaringen worden voor het bewijs gebezigd die door het hof betrouwbaar worden geacht omdat verdachte of diens medeverdachte in de betreffende verklaring bijvoorbeeld ook zichzelf belast en/of dat deze verklaring (voldoende) ondersteund wordt door overig bewijs.
Voor de leesbaarheid van het hierna volgende zal verdachte [verdachte] ook worden aangeduid als ‘zoon [verdachte] ’ of ‘ [verdachte] ’ en medeverdachte [medeverdachte] ook worden aangeduid als ‘vader [medeverdachte] ’ of als ‘ [medeverdachte] ’.
Feiten en omstandigheden
Op 12 december 2014 zijn zoon en vader [verdachten] in de woning van [slachtoffer 1] aan de [adres] te [plaats 1] . Zoon [verdachte] woont sinds kort bij [slachtoffer 1] in en vader [medeverdachte] is die dag bij hen op bezoek. Op de slaapkamer van [slachtoffer 1] , alwaar laatstgenoemde gebruikelijk de dag doorbrengt, drinken zij die middag met zijn drieën een forse hoeveelheid alcohol. Ook helpt vader [medeverdachte] [slachtoffer 1] met diens computer. Zoon [verdachte] gaat op enig moment naar de winkel om sterke drank te halen. Als hij terug komt, merkt hij dat de sfeer grimmig is geworden. Vader [medeverdachte] is namelijk geïrriteerd geraakt door het gedrag van [slachtoffer 1] . Uiteindelijk geeft vader [medeverdachte] [slachtoffer 1] een forse klap in diens gelaat, waardoor deze van zijn zitplaats valt en met zijn hoofd een kastje raakt en op de grond terecht komt. Bij [slachtoffer 1] , die op de grond blijft liggen, komt er bloed uit zijn mond en oor. [slachtoffer 1] is dan ook al niet meer aanspreekbaar. Zonder enig aanwijsbare aanleiding trapt zoon [verdachte] [slachtoffer 1] vervolgens tweemaal op het hoofd. Daarna leggen vader [medeverdachte] en zoon [verdachte] [slachtoffer 1] samen op diens buik op zijn in de slaapkamer aanwezige bed. Zoon [verdachte] pakt op een gegeven moment een hamer uit de vensterbank en slaat [slachtoffer 1] meermalen op het hoofd en lichaam. Vader [medeverdachte] neemt de hamer van zijn zoon over en slaat hiermee ook meermalen op het hoofd van [slachtoffer 1] . Vervolgens gaat vader [medeverdachte] boven [slachtoffer 1] op het bed staan, laat zijn knie in de rug van [slachtoffer 1] vallen en trekt met kracht [slachtoffer 1] ’s hoofd achterover. Nadat vader [medeverdachte] de woning (met medeneming van een krat bier) heeft verlaten, steekt zoon [verdachte] het lichaam van [slachtoffer 1] met behulp van een deken in brand. [verdachte] verlaat na de brandstichting ook de woning. Hij gaat naar de locatie waar hij met zijn vader heeft afgesproken, maar treft hem daar niet.
[verdachte] maakt om 21.52 uur in de avond van 12 december 2014 melding bij de politie dat zij naar de woning van [slachtoffer 1] moeten gaan. De politie gaat ter plaatse en treft kort daarna in de slaapkamer van de woning het deels verkoolde lichaam van [slachtoffer 1] aan.
Ten aanzien van het bewijs van causaliteit
Drs. M. Buiskool, arts en patholoog verbonden aan het NFI, concludeert in zijn sectierapport van 22 mei 2015 dat er drie doodsoorzaken zijn, die elk op zich als in onderlinge combinatie het overlijden van [slachtoffer 1] verklaren. De eerste oorzaak is dat er functiestoornissen van de hersenen (mede door hersenweefsel(verval)), het ruggenmerg en de longen zijn opgetreden ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch geweld op het hoofd en/of nek en/of romp. Als tweede doodsoorzaak kan gelden de verstikking door belemmering van de ademweg ten gevolge van de inwerking van (samen)drukkend geweld op de hals, al dan niet in combinatie met uitwendige mechanisch stomp botsend geweld. De vastgestelde hartspierontsteking middels hartfunctiestoornissen kan een derde doodsoorzaak zijn geweest of kan daartoe hebben bijgedragen. [slachtoffer 1] was, aldus deskundige Buiskool, in leven ten tijde van de twee eerstgenoemde geweldsinwerkingen.
Buiskool heeft in een aanvullend rapport van 10 augustus 2015 onder meer nog gerapporteerd dat de eerdergenoemde hartspierontsteking en/of ademwegbelemmering de dood kan hebben bespoedigd. De kans evenwel dat deze persoon uitsluitend aan een hartspierontsteking is overleden, wordt echter klein geacht. Er wordt voorts geconcludeerd dat de mate van beschadiging van alleen de schedel zonder medisch ingrijpen uiteindelijk fataal is. Er zijn twee breuken aan de halwervels geconstateerd en een bloeduitstorting om het ruggenmergweefsel heen, maar er was geen beschadiging van het ruggenmerg zelf. Er is vochtophoping waargenomen, hetgeen het gevolg kan zijn van geweldsinwerking aan het hoofd en/of de nek. De breuken van de halswervels kunnen veroorzaakt zijn door het één of meermalen slaan met een hamer in de hals- of nekstreek en/of door het één of meermalen schoppen tegen het hoofd.
De bevindingen en conclusies van Buiskool worden ondersteund door de bevindingen van drs. P.M.I. van Driessche, zelfstandig arts en patholoog, neergelegd in zijn rapport van 11 maart 2016. Hij concludeert dat de sectiebevindingen een sterke aanwijzing geven dat het overlijden is veroorzaakt ten gevolge van een combinatie van meerdere factoren (zijnde meermalen trauma, ziekelijke afwijking van de hartspier en/of mogelijke ademhalingsbelemmering). In dit geval hebben met name de geweldsinwerkingen door trappen en door slaan met een hamer theoretisch de grootste kans tot overlijden gehad. Hierbij lijkt het geweld met de hamer (gezien de aangetroffen letsels) in de praktijk het meest ernstig te zijn geweest. Het trappen tegen het hoofd (en mogelijk de hals), het slaan met de hamer (tegen hoofd, nek en rug) en mogelijk luchtwegbelemmering door positioneren in buikligging, zijn de belangrijkste elementen om tot het totaal aan letsel en overlijden te komen. Op grond van de sectiebevindingen zijn er aanwijzingen dat de beschreven geweldsinwerkingen (inclusief de poging tot het breken van de nek) bij leven zijn opgetreden.
Gelet op de bovenstaande feitelijke vaststelling, de bevindingen en conclusies van de deskundigen, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [slachtoffer 1] is komen te overlijden door (een combinatie van) functiestoornissen van de hersenen, het ruggenmerg en de longen, opgetreden ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch geweld op het hoofd en/of nek en/of romp, verstikking door belemmering van de ademweg ten gevolge van de inwerking van (samen)drukkend geweld op de hals, al dan niet in combinatie met uitwendige mechanisch stomp botsend geweld en de reeds aanwezige hartspierontsteking die tot een hartfunctiestoornis kan hebben geleid.
Het hof gaat op grond van vorenstaande conclusies ervan uit dat de geconstateerde hartspierontsteking kan hebben bijgedragen aan de dood van [slachtoffer 1] maar geen zelfstandige of doorslaggevende rol van betekenis heeft gespeeld.
Het exacte tijdstip van overlijden van [slachtoffer 1] kan niet worden vastgesteld. Evenmin kan worden vastgesteld welke (combinatie van) geweldshandeling(en) exact tot de dood hebben geleid. Feit is dat zowel verdachte als medeverdachte ernstige geweldshandelingen hebben verricht die de verschillende letsels kunnen verklaren, waarbij de schedelbreuken als gevolg van het slaan met de hamer gelet op hetgeen deskundigen daaromtrent verklaren, als meest ernstig (en dodelijk) worden beschouwd. Beide verdachten hebben geslagen met de hamer op het hoofd van de op zijn buik op bed liggende en reeds aan zijn hoofd gewonde [slachtoffer 1] . Door het verrichten van deze geweldshandelingen mede in combinatie met de andere handelingen kan de ingetreden dood van [slachtoffer 1] , als gevolg van de geschetste gewelddadigheden, aan verdachte (en zijn medeverdachte) worden toegerekend.
Ten aanzien van het bewijs van het opzet en het medeplegen
Zoals hierboven al naar voren kwam acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] op dan wel tegen diens hoofd heeft getrapt en - net zoals zijn vader dit na hem deed - ook met een klauwhamer met kracht op het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen. Dergelijk bewust handelen is dermate doelgericht, geschikt en voorbestemd om een ander van het leven te beroven, dat hieruit het opzet en derhalve ook de wil van verdachte op de dood van de verdachte kan worden afgeleid.
Ook acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Naar geldend recht [1] moet voor het bewijs van medeplegen sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.
De kwalificatie van medeplegen is, aldus naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven vaststelling van de feiten en omstandigheden volgt dat het handelen van zoon en vader [verdachten] heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Dat verdachtes bijdrage hieraan zonder meer van voldoende gewicht is geweest om tot bewijs te komen van een bewuste en nauwe samenwerking hoeft op grond van de hierboven omschreven handelingen van verdachte en de door hem afgelegde verklaringen daaromtrent, geen nader betoog.
Voorbedachte raad
Tot slot dient de vraag te worden beantwoord of verdachte ook met voorbedachte raad heeft gehandeld. Naar geldend recht [2] moet voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het, zo leert de Hoge Raad, bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar dit is op zichzelf geen allesbepalende factor aangezien dit de rechter er niet van behoeft te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
Tegen de achtergrond van deze door de Hoge Raad bewust aangescherpte (bewijs)motiveringsvereisten, komt het hof - anders dan door de rechtbank geoordeeld en door de advocaat-generaal betoogd, maar in lijn met de raadsvrouw - tot het oordeel dat de inhoud het strafdossier en de verklaringen van verdachte en diens medeverdachte onvoldoende aanknopingspunten bieden om te komen tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad. De rechtbank heeft haar oordeel over voorbedachte raad vooral gebaseerd op de tijdsduur die de geweldshandelingen in totaal in beslag hebben genomen alsmede op het tijdsverloop dat zou zijn vast te stellen tussen de afzonderlijk te onderscheiden geweldshandelingen. Zij heeft zich bij deze vaststelling met name laten leiden door wat de medeverdachte, vader [medeverdachte] , bij de politie op 15 december 2014 daaromtrent heeft verklaard. Na vergelijking van de samengevatte, zakelijk weergegeven versie van deze verklaring (zie in het bijzonder pagina 67 van het strafdossier) met de letterlijk uitgewerkte tekst van dit verhoor (zie in het bijzonder het slot van pagina 136 e.v. van het strafdossier), stelt het hof vast dat de verklaring van vader [medeverdachte] aangaande de tijdstippen en verstreken tijdspannes in de letterlijk uitgewerkte versie substantieel minder stellig en overtuigend overkomt dan die in het samengevatte proces-verbaal. Steun voor de in de betreffende verklaring van de medeverdachte genoemde genomen pauzes tijdens het geweld kan ook niet in de verklaring van verdachte worden gevonden. Ook is er evenmin op dit punt ander (technisch) bewijs voorhanden in het strafdossier. Nog afgezien van de invloed van het excessieve alcoholgebruik op de waarnemingen van medeverdachte en in het verlengde daarvan de weerslag in zijn verklaring, is deze enkele verklaring van de medeverdachte omtrent de tijdstippen naar het oordeel van het hof onvoldoende betrouwbaar om te dienen als basis waarop zou kunnen worden geconcludeerd dat er bijvoorbeeld voldoende reflectietijd is verstreken – en hiervan gebruik is gemaakt - om daarop een bewezenverklaring van kalm beraad en rustig overleg te gronden. Het hof komt dan ook tot een vrijspraak van het delictsbestanddeel voorbedachte raad.
Het hof beseft dat dit oordeel - afgaande op de gedetailleerde schets van de gang van zaken - voor niet strafrechtelijk geschoolden moeizaam te bevatten is. In de volksmond zal deze te berechten levensberoving ‘moord’ heten en niet worden ervaren als (slechts) ‘doodslag’. Voor de nabestaanden heeft verdachte hun naaste vermoord. Zo voelt dat. En naar dagelijks spraakgebruik is dat ook zo.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-706665-14 onder 1 impliciet subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 16-659104-15 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
parketnummer 16-706665-14
1. impliciet subsidiair.
hij op 12 december 2014 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn medeverdachte opzettelijk:
- ( toen die [slachtoffer 1] op de grond lag) meermalen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] geschopt getrapt en vervolgens
- ( nadat verdachte en zijn medeverdachte die [slachtoffer 1] op bed hadden gelegd) die [slachtoffer 1] meermalen met een hamer met grote kracht op het hoofd en de nek en de rug van die [slachtoffer 1] geslagen en vervolgens
- met kracht het hoofd van die [slachtoffer 1] achterover getrokken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
2.
hij op 12 december 2014 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , opzettelijk brand heeft gesticht in de slaapkamer in een woning gelegen aan de [adres] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een of meer brandbare goederen, ten gevolge waarvan het bed gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de voornoemde woning en belendende panden en levensgevaar voor de in de omliggende woning verblijvende personen te duchten was.
parketnummer 16-659104-15
1.
hij op 30 oktober 2014 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , [slachtoffer 2] (groepsleider van [centrum] ) en familie van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (groepsleider van [centrum] en [slachtoffer 4] (operationeel manager van [centrum] ) en andere vrouwelijke medewerkers van [centrum] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met verkrachting en met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] en die andere vrouwelijke medewerkers van [centrum] dreigend de woorden toegevoegd:
"Ik maak iedereen dood" en
"Ik maak [slachtoffer 4] en de begeleiding van de groep dood" en
"Ik ga iedereen verkrachten" en
"Ik pak jullie" en
"Ik ga [slachtoffer 2] neuken en
"Ik ga de moeder van [slachtoffer 2] neuken en
" [slachtoffer 2] komt niet heelhuids van de afdeling vandaan" en
"Ik weet dat [slachtoffer 2] familie heeft en ik doe die familie iets aan zodat [slachtoffer 2] alleen thuiskomt" en
"Kom maar, kom maar" en
is verdachte (daarbij) met ontbloot bovenlichaam op intimiderende en provocerende wijze op zeer korte afstand van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gaan staan en heeft verdachte een aantal goederen op de grond gegooid en vernield.
2.
hij op 30 oktober 2014 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , opzettelijk en wederrechtelijk een kast en een tafel en twee stoelen en een sjoelbak en een raam en een glas, toebehorende aan OBC [centrum] , heeft vernield, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk die kast en die tafel en die stoelen en die sjoelbak en dat glas om te gooien en/of op de grond of tegen een muur te gooien en door tegen dat raam te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 16-706665-14 onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van doodslag.
Het in de zaak met parketnummer 16-706665-14 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Het in de zaak met parketnummer 16-659104-15 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met verkrachting en
bedreiging met feitelijke aanranding van de eerbaarheid en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in de zaak met parketnummer 16-659104-15 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn vader op gruwelijke wijze en in stomdronken razernij [slachtoffer 1] van het leven beroofd. [slachtoffer 1] is daardoor slechts 54 jaar oud geworden. Er lijkt geen duidelijk motief aanwezig anders dan dat er irritaties zijn ontstaan. De handelingen die jegens [slachtoffer 1] zijn verricht, getuigen van primitief handelen, en van een ogenschijnlijk gemak waarmee geweld wordt aangewend. [slachtoffer 1] is op afschuwelijke wijze om het leven gekomen.
Door zijn handelen heeft verdachte blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van een medemens. Door deze doodslag heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waarover de mens beschikt, te weten het recht op leven. Hij heeft met zijn daad onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] . Het hof stelt daarbij wel vast dat verdachte zowel in eerste aanleg als in hoger beroep steeds zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor hetgeen hij heeft gedaan.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan brandstichting op de kamer van [slachtoffer 1] , waardoor het lichaam gedeeltelijk is verbrand. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige bedreigingen en vernieling jegens personeel en eigendommen van observatiecentrum [centrum] te [plaats 2] .
De rechtbank heeft verdachte voor de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf van 10 jaren opgelegd.
Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 7 juni 2016 blijkt dat verdachte eerder en meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het plegen van strafbare feiten, waar onder geweldsdelicten en brandstichting.
Hetgeen hiervoor is overwogen kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur dient te worden opgelegd. Deze straf dient met name ter vergelding van het leed dat verdachte de nabestaanden heeft aangedaan. Het hof heeft voor de hoogte van de straf - naast het voorgaande - ook rekening gehouden met de schok die de door verdachte begane misdrijven in de rechtsorde teweeg hebben gebracht en de generaal en speciaal preventieve werking die van een dergelijke straf uitgaat.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het omtrent verdachte opgemaakte rapport van P. van Vliet, GZ-psycholoog en H.L. Keijzer, psychiater, van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 10 augustus 2015, waarin zakelijk weergegeven onder meer het volgende wordt beschreven.
Bij verdachte is een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vastgesteld in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO. Het meest opvallende aan deze persoonlijkheidsstoornis is de zwakke interne structuur, die zich kenmerkt door identiteitsdiffussie, een gebrekkige agressieregulatie en een primitieve afweer. Ook is sprake van alcoholafhankelijkheid en een verstoorde ouder-kindrelatie. De hiervoor genoemde stoornissen en de verstoorde ouder-kindrelatie bestaan al jaren en houden zichzelf en elkaar in stand. Verdachtes zwakke persoonlijkheidsstructuur met de hieruit voortvloeiende innerlijke onrust en prikkelbaarheid zorgt ervoor dat hij eerder naar de alcohol grijpt, hetgeen weer tot gevolg heeft dat de enige remmingen die hij vanuit zijn zwakke structuur wél ter hand staan, in kracht worden verminderd. Het alcoholgebruik zelf zorgt weer voor gedragsproblemen die verdachte vanuit zijn innerlijke structuur niet kan hanteren. Daarnaast zorgt de verstoorde verhouding met vader voor een toegenomen draaglast bij een toch al beperkte draagkracht en moedigen vader en zoon elkaar in alcoholgebruik en normoverschrijdend gedrag aan.
Voornoemde problematiek beïnvloedde het gedrag van verdachte. Zijn keuzevrijheid was ten tijde van het tenlastegelegde beperkt vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis. Hij heeft zo'n zwakke structuur dat hij zonder goede externe structuur snel ontregeld kan worden. Daarnaast was verdachte fors onder invloed van alcohol, waardoor de toch al zwakke remmingen verder verminderd waren. Vader en betrokkene leggen over en weer belastende verklaringen jegens elkaar af, maar ten aanzien van hun verhouding kan gesteld worden dat verdachte, in relatie met zijn vader erop gericht is om door zijn vader tenminste als even sterk te worden gezien. Geadviseerd wordt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het risico op nieuwe geweldsdelicten wordt hoog ingeschat, ook als de problematische verstandhouding met vader buiten beschouwing wordt gelaten. Naar de mening van onderzoekers maakt de onderlinge beïnvloeding van betrokkenes stoornissen, schaamte en de ouder-kindrelatieproblematiek het onmogelijk voor hem om zich op vrijwillige wijze voldoende te binden aan een behandeltraject. In betrokkenes geval is een intensief en langdurig behandeltraject geïndiceerd vanwege zijn ernstige persoonlijkheidsproblematiek bij complexe traumatisering. Verdachte heeft eerdere behandeltrajecten verbruid, ook al waren deze in een juridisch kader opgelegd.
Vanwege de ernst en de aard van betrokkenes pathologie en het recidiverisico, adviseren onderzoekers een langdurig behandeltraject in een strafrechtelijk kader. Het kader van een maatregel het terbeschikkingstelling met voorwaarden is overwogen, maar wordt ontoereikend geacht vanwege het verloop van eerdere behandelpogingen en de moeite die verdachte heeft zijn eigen mogelijkheden en problemen goed in te schatten. Het risico op nieuwe delicten bij verdachte kan alleen worden afgewend door een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging van overheidswege.
Het hof neemt voornoemde conclusies over en maakt die tot de zijne, in zoverre dat het hof vaststelt dat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit leed aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, waardoor dit feit hem als overwogen in verminderde mate kan worden toegerekend.
Bij de strafoplegging is daarnaast in aanmerking genomen dat verdachte vanaf het begin van het opsporingsonderzoek over zijn eigen rol openheid van zaken heeft gegeven en op oprechte wijze berouw heeft getoond. Daarnaast is hij nog relatief jong en zal hij vanwege de behandeling die hij in het kader van de hierna op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling moet ondergaan, voor zeer lange duur geen onderdeel uitmaken van de maatschappij. Vanwege de complexe problematiek van verdachte zal zijn behandeling hoogstwaarschijnlijk meerdere jaren in beslag zal nemen. In deze omstandigheden ziet het hof aanleiding een lagere straf aan verdachte op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan en de advocaat-generaal heeft gevorderd.

Maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging

Een verdachte bij wie tijdens het begaan van een feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien het door hem begane feit een misdrijf is dat wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of aan verdachte een maatregel dient te worden opgelegd en zo ja, of dat terbeschikkingstelling met voorwaarden dan wel terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege dient te zijn.
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij inziet dat er voor hem geen ander kader voor behandeling geschikt is, dan een gedwongen kader.
Het hof stelt op grond van de eerdergenoemde rapportage vast dat er herhalingsgevaar bestaat dat verdachte wederom feiten zoals thans bewezenverklaard zal plegen of andere feiten waarbij de veiligheid van personen in het geding is. Behandeling in het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden is door de deskundigen overwogen, maar wordt door hen ontoereikend geacht. Met inachtneming van de conclusies van de deskundigen is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van een terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt.
Het hof zal, gelet op het voorgaande, de terbeschikkingstelling maar ook de verpleging van verdachte van overheidswege bevelen, nu de onder parketnummer 16-706665-14 onder 1 impliciet subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten behoren tot de misdrijven die worden genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
De maatregel wordt opgelegd wegens misdrijven die gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet gemaximeerd is.
Advies ex artikel 37b Wetboek van Strafrecht
De raadsvrouw heeft om toepassing van artikel 37b Sr verzocht met het oog op de jeugdige leeftijd en het belang van een spoedige behandeling van verdachte.
Anders dan de raadsvrouw heeft verzocht, zal het hof geen advies geven als bedoeld in artikel 37b Sr, nu een dergelijk advies niet door de deskundigen wordt gegeven en het hof evenmin thans andere gronden ziet die daartoe aanleiding zouden kunnen geven.
Het hof wijst daarbij op de mogelijkheid op grond van artikel 42 van de Penitentiaire Maatregel te zijner tijd en indien daartoe aanleiding bestaat de minister te verzoeken de plaatsing in het kader van deze maatregel eerder te doen aanvangen.

Beslag

Evenals de rechtbank kan het hof op grond van het dossier niet vaststellen welke in beslag genomen voorwerpen aan verdachte en welke aan medeverdachte toebehoren. Het hof zal overeenkomstig de beslissing van de rechtbank de teruggave aan de rechthebbenden gelasten van de op de beslaglijst vermelde goederen, zoals hierna in het dictum wordt omschreven.

Vordering van de benadeelde partij Woningbouwvereniging [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Zij stelt schade te hebben ondervonden van het bij parketnummer 16-706665-14 onder 2 bewezenverklaarde feit. Deze bedraagt € 11.445,67. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 344,62. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Door en namens verdachte is de vordering niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 16-706665-14 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging parketnummer 16-659473-13

Het openbaar ministerie heeft aanvankelijk bij schriftelijke vordering de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te Midden-Nederland van 17 oktober 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft ter zitting afwijzing gevorderd.
Nu het hof tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf niet opportuun acht gelet op de in deze zaak opgelegde gevangenisstraf en maatregel, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 47, 57, 157, 285, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-706665-14 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 16-659104-15 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-706665-14 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 16-659104-15 onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de
teruggaveaan rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- handschoen (PL0900-2014357941-G1321898);
- helm (PL0900-20l4357941-G1321873);
- tas-akten (PL0900-20l4357941-G132l918);
- sok (PL0900-20l435791l-Gl321884);
- kleding en schoeisel (PL0900-2014357941-G1321889);
- zaklantaarn (PL0900-2014357941-G1321896);
- ondergoed (PL0900-2014357941-G1321882);
- trui (PL0900-2014357941-G1321890;) - jas (PL0900-2014357941-G1321892).

Vordering van de benadeelde partij Woningbouwvereniging [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Woningbouwvereniging [benadeelde partij] ter zake van het in de zaak met parketnummer
16-706665-14 onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 344,62 (driehonderdvierenveertig euro en tweeënzestig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Woningbouwvereniging [benadeelde partij] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-706665-14 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 16-659104-15 onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 344,62 (driehonderdvierenveertig euro en tweeënzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst af de vorderingvan de officier van justitie in het arrondissement te Midden-Nederland van 12 december 2014, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland van 17 oktober 2013, parketnummer 16-659473-13, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse, griffier,
en op 20 juli 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 2 december 2014, ECLI:NL:2014:3474
2.HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342