ECLI:NL:GHARL:2016:5759

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
21-004685-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met verwerping van verweren omtrent opzet en zelfverdediging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van poging tot moord, gepleegd op 7 februari 2014. De verdachte heeft de aangever, met wie hij een langdurig conflict had, in zijn woning aangevallen met een mes. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit zelfverdediging en dat de verklaringen van getuigen onbetrouwbaar waren. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het hof oordeelde dat de verdachte zich opzettelijk en met voorbedachte rade had voorbereid op de aanval, wat blijkt uit zijn vermomming en de wijze waarop hij de aangever benaderde. De vordering van de benadeelde partij werd ook toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004685-14
Uitspraak d.d.: 14 juli 2016
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 31 juli 2014 met parketnummer 16-659148-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans verblijvende in PI Vught te Vught.

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15 april 2015, 17 februari 2016, 30 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde poging tot moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen. Deze op schrift gestelde vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.S. van der Biezen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging en een andere beslissing ten aanzien van de benadeelde partij komt. Het hof zal derhalve opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 07 februari 2014 te [pleegplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [aangever/benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- naar de woning van die [aangever/benadeelde] is gegaan, terwijl hij een mes bij zich droeg en/of
- bij de woning van [aangever/benadeelde] heeft aangebeld en/of
- toen die [aangever/benadeelde] de deur open deed, (meermalen) met een mes (van ongeveer 15 cm), althans een scherp voorwerp, in de nek van die [aangever/benadeelde] heeft gestoken en/of gesneden en/of
- met een mes (van ongeveer 15 cm), althans een scherp voorwerp, (meermalen) (met kracht) op het hoofd van die [aangever/benadeelde] heeft geslagen en/of
- (meermalen) met een mes, althans een scherp voorwerp, in de richting van de buik en/of borst, althans het lichaam, van die [aangever/benadeelde] heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 07 februari 2014 te [pleegplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade aan [aangever/benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
- (meermalen) met een mes (van ongeveer 15 cm), althans een scherp voorwerp, in de nek van die [aangever/benadeelde] heeft gestoken en/of gesneden en/of
- met een mes (van ongeveer 15 cm), althans een scherp voorwerp, (meermalen) (met kracht) op het hoofd van die [aangever/benadeelde] heeft geslagen en/of
- (meermalen) met een mes, althans een scherp voorwerp, in de richting van de buik en/of borst, althans het lichaam, van die [aangever/benadeelde] heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging

Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft in zijn requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde poging moord wordt veroordeeld.
Verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot moord en de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag. Hij heeft hiertoe – kort samengevat – aangevoerd dat verdachte aangever slechts heeft opgezocht met de intentie om een conflict uit te praten, hetgeen uitgemond is in een vechtpartij waarin verdachte zich genoodzaakt zag zich te verdedigen. Tegen deze achtergrond heeft de raadsman bepleit dat de andersluidende verklaringen van aangever, evenals de verklaringen van de overige getuigen, als onbetrouwbaar aangemerkt moeten worden. Gelet op verdachtes intenties heeft hij geen opzet op de dood van aangever gehad, noch is sprake geweest van voorbedachte raad bij verdachte. Bij wijze van subsidiair standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer, noodweerexces, dan wel putatief noodweer toekomt.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Betrouwbaarheid van de verklaringen
De raadsman heeft in zijn pleitnota op detailniveau enkele inconsistenties in de verschillende verklaringen van aangever [aangever/benadeelde] aangegeven. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat deze verschillen niet tot gevolg hebben dat de verklaringen niet bruikbaar zijn voor het bewijs. De verklaringen van aangever zijn – enerzijds – in de kern consistent, terwijl de verschillen zich – anderzijds – zeer wel laten verklaren door de emoties die gepaard zijn gegaan met de gebeurtenis die hem is overkomen, de werking van het menselijk geheugen en het verstrijken van de tijd.
Voorts heeft de raadsman naar voren gebracht dat de getuigen [getuige1] en [getuige2] bij de rechter-commissaris anders hebben verklaard over de bij de overmeestering van verdachte betrokken personen dan dat volgt uit het relaas van verbalisant [verbalisant] . Het hof is van oordeel dat deze enkele afwijking niet de conclusie kan dragen dat de verklaringen van deze getuigen daardoor volledig onjuist of onbetrouwbaar zijn. Het betreft een punt van ondergeschikt belang. De hoofdlijn is dat uit de verschillende verklaringen volgt dat alle drie de mannen – aangever, [getuige1] en [getuige2] – in meer of mindere mate betrokken zijn geweest bij het overmeesteren van verdachte. Gelet op de hectiek van het moment, waarbij een man met een mes overmeesterd diende te worden, is het verschil in waarneming hierdoor zeer wel te verklaren. Voor zover de raadsman in dit kader heeft bedoeld te stellen dat de verklaringen van aangever en de getuigen [getuige1] , [getuige2] en [getuige3] op elkaar afgestemd zouden zijn, merkt het hof op dat aangever [aangever/benadeelde] vrijwel gelijk na de aanhouding van verdachte ter plaatse door ambulancepersoneel is behandeld voor zijn verwondingen en aansluitend is afgevoerd met een ambulance. De overige getuigen zijn kort na het voorval in aparte ruimtes gezet, waarna ze apart van elkaar, door verschillende verbalisanten, zijn gehoord, zo volgt uit het dossier.
Het hof verwerpt derhalve de door de raadsman gevoerde betrouwbaarheidsverweren.
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier volgt dat aangever al langere tijd gebrouilleerd is met de [geloofsgemeenschap] , een geloofsgemeenschap te [plaats5] , nabij [plaats2] . Dit conflict is voortgekomen uit de echtscheiding van aangever en zijn vrouw, die met hun gezamenlijke kinderen actief als lid bij [geloofsgemeenschap] betrokken en woonachtig is gebleven, terwijl aangever zich heeft gedistantieerd van [geloofsgemeenschap] . Zowel met betrekking tot de gezamenlijke kinderen, als over de ruchtbaarheid die aangever heeft gegeven aan zijn negatieve ervaringen met leden van [geloofsgemeenschap] , zijn diverse juridische procedures gevoerd tussen verdachte en zijn vrouw en/of [geloofsgemeenschap] .
Tegen deze achtergrond heeft verdachte, die lid is van [geloofsgemeenschap] , aangever op 7 februari 2014 in zijn woning te [pleegplaats] opgezocht. Desgevraagd heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij al langer van plan was om aangever thuis op te zoeken. Uit het dossier volgt voorts dat verdachte die dag volledig in het zwart gekleed was, handschoenen droeg en vermomd was met behulp van een bril, een donkerbruine pruik met daarop een pet, en een koptelefoon. Daarnaast droeg verdachte een rugzak, had hij een mes bij zich (in een foedraal aan zijn broeksband) en was hij voorzien van een bos bloemen. Verdachte heeft in deze vreemde uitdossing bij aangever aangebeld. Uit de verklaring van aangever volgt dat hij nietsvermoedend de voordeur heeft geopend voor deze man. Blijkens aangevers verklaring is de man gelijk na het openen van de voordeur de hal ingestapt, waarbij hij de bos bloemen – die de man in zijn linkerhand had – op de grond heeft gegooid. Aangever heeft verklaard dat hij vervolgens direct werd aangevallen door de man, waarbij de man ook een mes in zijn handen heeft gehad. Uit aangevers verklaring, ondersteund door de medische verklaring, blijkt dat aangever meermalen krachtig met een voorwerp op zijn hoofd is geslagen en dat aangever tijdens de aanval met het mes in zijn hals of nek is gesneden. In reactie op deze aanval heeft aangever getracht verdachte uit zijn woning te duwen, waarbij beiden vervolgens al vechtend voor de woning op straat zijn beland.
Eenmaal buiten heeft aangever als enige om hulp geroepen. Getuige [getuige3] is, zo verklaart zij, op dit hulpgeroep afgekomen en heeft op verschillende manieren hulp ingeschakeld. Daarnaast is de bestuurder van een toevallig passerende auto, getuige [getuige1] , gestopt en uitgestapt. Getuige [getuige1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de man met het mes de andere man in de borst wilde steken. Hij heeft vervolgens aangever geholpen om de man met het mes – te weten: verdachte – te overmeesteren. Uit de verklaring van getuige [getuige3] volgt dat verdachte, zelfs terwijl hij overmeesterd werd, stekende bewegingen is blijven maken in de richting van aangevers buik. Ten slotte is ook getuige [getuige2] op verzoek van getuige [getuige3] te hulp geschoten bij de overmeestering van verdachte, waarna de politie verdachte heeft kunnen aanhouden. Opvallend is dat verdachte gelijk bij zijn aanhouding een beroep heeft gedaan op zijn zwijgrecht, welk zwijgen hij eerst bij zijn voorgeleiding voor de rechter-commissaris met een korte verklaring doorbroken heeft.
Nadat verdachte is aangehouden, zijn blijkens het proces-verbaal van sporenonderzoek in de rugzak die verdachte bij zich had een tweede set kleding, een lichtbruine pruik, een pet, een bril, schoenen, handschoenen, een koptelefoon, 8 plastic zakken, fietssleutels en meerdere vervoersbewijzen aangetroffen. De fietssleutels zijn door de politie gekoppeld aan een fiets die een straat verderop geparkeerd stond. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting in eerste aanleg, alsook in hoger beroep, verklaard dat hij deze fiets die dag heeft gekocht in [plaats1] , enkel en alleen om van [plaats1] naar [pleegplaats] te kunnen reizen. Vanaf [plaats2] tot aan [plaats1] heeft verdachte met de trein gereisd, waarbij het opvallend is dat verdachte in [plaats3] een nieuw treinkaartje heeft aangeschaft voor de treinrit naar [plaats1] . Dit, terwijl hij ook in het bezit was van een ov-chipkaart. Voorts acht het hof voor de beoordeling van belang dat in verdachtes rugzak twee enkeltjes [plaats3] - [plaats4] zijn aangetroffen, met opeenvolgende geldigheidsdata van 7 januari 2014 tot en met 6 februari 2014 – één dag voor het tenlastegelegde feit – en van 4 februari 2014 tot en met 3 maart 2014 binnen welke periode het tenlastegelegde feit valt. Tijdens de aanschaf van het tweede kaartje op 4 februari 2014 op het station [station] was verdachte in dezelfde vermomming gekleed als op 7 februari 2014. Bevraagd over de door hem gedragen vermomming op 4 februari, heeft de verdachte zowel in eerste aanleg als in hoger beroep verklaard dat hij deze vermomming alvast wilde testen, in die zin dat hij daarmee wilde achterhalen of hij al dan niet zou opvallen, hetgeen, naar zijn eigen zeggen, niet het geval bleek. Van verdachtes test op 4 februari bestaan overigens camerabeelden; foto's daarvan bevinden zich in het dossier.
Opzet van verdachte
Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte bij de binnenkomst in de woning van aangever een mes in zijn handen heeft gehad waarmee hij aangever heeft aangevallen. Uit de verwondingen van aangever, alsmede de verklaringen van de getuigen [getuige3] en [getuige1] volgt dat verdachte met dit mes in aangevers nek heeft gesneden en in de richting van zijn borst en buik heeft gestoken. Daarnaast heeft verdachte meermalen krachtig met een voorwerp op aangevers hoofd geslagen. Dergelijk handelen kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm in combinatie met de gerichtheid op het hoofd van het slachtoffer, in beginsel potentieel dodelijk letsel veroorzaken.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachtes opzet ook gericht was op de primair tenlastegelegde dood, acht het hof de hiervoor aangehaalde context van belang. Verdachtes (alternatieve) verklaring voor de – op zijn minst genomen – opvallende kenmerken van zijn handelen en gedragingen is ongeloofwaardig, nu zijn gedragingen op geen enkele manier te rijmen zijn met zijn vermeende goede bedoelingen. Het onaangekondigd opzoeken van aangever in zijn woning acht het hof een contra-indicatie voor het willen aangaan van een gesprek. Met het dragen van de vermomming en het gebruik van de bos bloemen heeft verdachte veeleer zijn identiteit willen verhullen en heeft verdachte zich gemakkelijker de toegang tot de woning willen en kunnen verschaffen. Ook de goederen die in verdachtes rugzak zijn aangetroffen, de dubbele set kleding inclusief een tweede vermomming, de tassen en de treinkaartjes van [plaats3] naar [plaats4] – waarvan de recentste vermomd is aangeschaft – duiden op andere dan de door verdachte gestelde bedoelingen. Daarnaast heeft verdachte tijdens zijn reis naar [pleegplaats] geen gebruik gemaakt van zijn ov-chipkaart, maar van verschillende treinkaartjes. De laatste kilometers heeft verdachte de gebruikelijke vervoersmiddelen – taxi, openbaar vervoer of een huurfiets – gemeden en uitsluitend voor deze gelegenheid een fiets gekocht om de afstand naar [pleegplaats] te overbruggen. Een fiets die hij vervolgens niet voor de woning van aangever heeft geparkeerd, maar juist om de hoek. Het hof kan deze reeks van opvallende keuzes op het vlak van verdachtes vervoer niet anders interpreteren dan dat verdachte zijn reisbewegingen heeft willen verhullen.
Concluderend stelt het hof vast dat verdachte zeer veel moeite genomen heeft om in de nabijheid van aangever te geraken, waarbij verdachte op geraffineerde wijze alle naar zijn persoon herleidbare informatie heeft proberen te maskeren. Gelet op al deze door verdachte getrooste inspanningen, in combinatie met het door verdachte op voorhand meegenomen en gebruikte wapen en het daarmee vrijwel onmiddellijk door hem uitgeoefende geweld, kan verdachtes handelen niet anders worden opgevat dan gericht op de levensberoving van aangever. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet op de dood van aangever heeft gehad.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat het uiteindelijke letsel niet ernstig genoeg is om de conclusie te dragen dat verdachtes handelen gericht is geweest op de dood, miskent de raadsman dat het bij de beoordeling van verdachtes handelen gaat om het potentiële gevaar dat een handeling in zich bergt, niet (alleen) om de uiteindelijke gevolgen van het handelen.
Het hof verwerpt de op dit punt gevoerde verweren.
Voorbedachte raad
Het hof ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet – volgens vaste jurisprudentie – vast komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties – zoals een korte tijdspanne, of een beslissing of uitvoering in een plotselinge hevige gemoedsbeweging – een zwaarder gewicht toe te kennen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte desgevraagd verklaard dat hij al langere tijd voornemens is geweest aangever op te zoeken. Zoals hiervoor is aangegeven, heeft verdachte naar eigen zeggen al op 4 februari 2014 de door hem uiteindelijk op 7 februari gebruikte vermomming getest. Gelet op dit tijdsverloop heeft verdachte gedurende langere tijd de gelegenheid gehad om zich te (kunnen) beraden op het genomen of te nemen besluit om [aangever/benadeelde] van het leven te beroven. Uit de door verdachte meegenomen goederen en zijn gedragingen voorafgaand aan 7 februari 2014 blijkt voorts een gedegen en doordachte voorbereiding. Verdachte heeft aangever, zoals hiervoor reeds vermeld, vermomd en gehuld in zwarte kleding opgezocht, waarbij hij voorzien was van een wapen en een bos bloemen en zich in zijn rugzak een complete tweede vermomming en een extra set kleding bevond. Gedurende zijn reis van [plaats5] naar [pleegplaats] heeft verdachte daarnaast aandacht besteed aan het verhullen van zijn reisbewegingen zoals hiervoor al beschreven. Ten slotte volgt uit de verklaringen van de getuigen [getuige3] en [getuige1] een zekere vastberadenheid bij verdachte: zelfs terwijl hij wordt overmeesterd, blijft hij naar hun zeggen met zijn mes in de richting van aangevers buik en borst steken.
Op grond van voornoemde omstandigheden – de gelegenheid die verdachte heeft gehad om zich te kunnen beraden, de planmatig en berekenende voorbereiding, alsmede de doelgerichtheid en vastberadenheid van verdachtes handelen op het moment zelf – acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat in het onderhavige geval sprake is geweest van voorbedachte raad.
Er zijn geen aanwijzingen in het dossier, noch in het verhandelde ter terechtzitting, dat de besluitvorming van de verdachte en de uitvoering daarvan in een plotselinge hevige gemoedsbeweging hebben plaatsgevonden. Ook in de door de raadsman aangehaalde adequate gewetensfunctie, alsook in de voldoende intacte angst- en frustratietolerantie, impulscontrole en agressieregulatie van verdachte, zoals die blijkt uit de analyse van psychiater Gerritsen, ziet het hof – met de rechtbank – geen contra-indicatie voor de aanwezigheid van voorbedachte raad. Deze door de raadsman uitgelichte kenmerken van verdachte staan niet in de weg aan het plegen van het bewezenverklaarde door verdachte. De door de raadsman gevoerde verweren worden derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 7 februari 2014 te [pleegplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [aangever/benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- naar de woning van die [aangever/benadeelde] is gegaan, terwijl hij een mes bij zich droeg en
- bij de woning van [aangever/benadeelde] heeft aangebeld en
- toen die [aangever/benadeelde] de deur open deed met een mes (van ongeveer 15 cm), in de nek van die [aangever/benadeelde] heeft gesneden en
- met een voorwerp met kracht op het hoofd van die [aangever/benadeelde] heeft geslagen en
- met een mes in de richting van de buik en/of borst, van die [aangever/benadeelde] heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot de strafbaarheid

Noodweersituatie
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is vereist dat sprake is van een noodweersituatie, inhoudende dat het begane feit geboden was door de noodzakelijke verdediging van – in casu – verdachtes lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding. Een geslaagd beroep op putatief noodweer vereist een verontschuldigbare dwaling van de zijde van verdachte, waarin hij redelijkerwijs mocht menen dat hij zich moest verdedigen. Hierbij verdient het opmerking dat in het geval van een bewezenverklaring van voorbedachte raad – zoals in onderhavige zaak het geval is – slechts in uitzonderlijke gevallen een beroep op noodweer of noodweerexces kan slagen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat een dergelijke uitzonderingssituatie zich hier niet voordoet. Uit de door het hof onder feiten en omstandigheden reeds vastgestelde feitelijke situatie is niet aannemelijk geworden dat op enig moment sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf. Integendeel, verdachte is degene die aangever heeft opgezocht en hem vervolgens heeft aangevallen. Door de verdediging zijn evenmin omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan verdachte in de veronderstelling heeft kunnen verkeren dat hij aangevallen werd. Het dossier geeft evenmin aanleiding een dergelijke conclusie te trekken. Gelet op het voorgaande wordt het beroep van de verdediging op noodweer, noodweerexces en putatief noodweer verworpen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot moord.

Strafbaarheid van de verdachte

Mede het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, is verdachte strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 7 februari 2016 schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Tot in de puntjes voorbereid, vermomd en gewapend met een mes, heeft verdachte aangever opgezocht in zijn woning en hem aldaar aangevallen. Hierbij is aangever door verdachte meermalen hard, met een voorwerp, op zijn hoofd geslagen en is hij in zijn hals gesneden met voornoemd mes. Dat dit in potentie dodelijke geweld is gebleven bij een poging, is enkel en alleen te danken aan het adequate optreden van aangever zelf, die verdachte uit zijn woning heeft weten te duwen, en het daaropvolgende ingrijpen van omstanders die op het hulpgeroep van aangever reageerden. Dat verdachte vastberaden was aangever te doden blijkt uit het feit dat verdachte zijn aanval op geen enkel moment stopte: zelfs terwijl hij buiten de woning overmeesterd werd door aangever en omstanders, heeft verdachte nog in de richting van aangevers buik en borst gestoken.
Het handelen van verdachte getuigt van een totaal gebrek aan respect voor het leven en de gezondheid van een ander. Daarbij is niet uit te sluiten dat een langdurig conflict tussen aangever [aangever/benadeelde] en [geloofsgemeenschap] als rechtspersoon, waarvan uit het dossier blijkt, hierbij een rol heeft gespeelt. De ruchtbaarheid die aangever heeft gegeven aan zijn negatieve ervaringen met [geloofsgemeenschap] en de daarmee samenhangende onenigheid met zijn ex-vrouw zijn hem door [geloofsgemeenschap] niet in dank afgenomen, zo volgt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting. Voornoemd conflict en verdachtes zeer toegewijde betrokkenheid bij [geloofsgemeenschap] maken dat verdachtes handelen zeer wel een ideologische achtergrond kan hebben gehad. Hierdoor is verdachtes handelen extra beangstigend voor aangever geweest. Niet alleen heeft het feit zelf de nodige lichamelijke en psychische sporen achtergelaten, ook de vrees voor een volgende aanslag op zijn leven heeft aangevers leven nog geruime tijd beheerst. Voorts schokt een dergelijk feit de rechtsorde en brengt het ook buiten de omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende Uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 26 mei 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder veroordeeld is ter zake van een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof gelet op de Pro Justitia Rapportages van psychiater H.A. Gerritsen en psycholoog M.F. Raven, beide gedateerd van 7 april 2014. Uit deze rapportages volgt dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar geacht moet worden nu niet is gebleken van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van verdachtes geestvermogens.
De verdachte heeft zeer berekenend en planmatig, bij zijn volle verstand geprobeerd een medemens van het leven te beroven. Dergelijke gedragingen kunnen op geen andere manier worden bestraft dan door oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof – met de advocaat-generaal – van oordeel dat niet kan worden volstaan met de hoogte van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf. Evenals de advocaat-generaal acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorarrest heeft doorgebracht, een passende en noodzakelijke bestraffing is.

Beslag

Het primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe en zullen daarom verbeurd worden verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [aangever/benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 10.538,69, bestaande uit € 7.038,69 aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.544,40, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden. Nu de vordering voldoende is onderbouwd, deze niet op inhoudelijke gronden door de verdediging is weersproken en de vordering het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, acht het hof de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding volledig toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente.
Gelet op het vorenstaande dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2 leesbrillen, 1 headset zonder snoer, 2 pruiken, 1 dolk, 1 pet, 1 fiets (Gazelle primeur) en 1 mobiel (dummy).

Vordering van de benadeelde partij [aangever/benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever/benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 10.538,69 (tienduizend vijfhonderdachtendertig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 7.038,69 (zevenduizend achtendertig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever/benadeelde] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.538,69 (tienduizend vijfhonderdachtendertig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 7.038,69 (zevenduizend achtendertig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
87 (zevenentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. P. Koolschijn en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van der Ploeg, griffier,
en op 14 juli 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.