ECLI:NL:GHARL:2016:5694

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
200.190.794
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens te late betaling griffierecht in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van een appellant die te maken had met een te late betaling van het griffierecht. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C. Spil, had in eerste aanleg geprocedeerd tegen de Stichting Studenten Huisvesting (SSH). Het hof verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter en beschrijft het verloop van de procedure in hoger beroep, inclusief de dagvaarding en de verstekverlening jegens SSH. De appellant had de verplichting om het griffierecht binnen vier weken na de eerste roldatum te betalen, maar dit was niet tijdig gebeurd. Het hof heeft de appellant in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt toe te lichten, maar verwierp zijn argumenten. Het hof oordeelde dat de appellant niet had voldaan aan de vereisten van tijdige betaling en dat de SSH op grond van de wet van deze instantie moest worden ontslagen. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van SSH op nihil werden begroot. Het arrest werd uitgesproken op 12 juli 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.190.794
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 3195833)
arrest van 12 juli 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. M.C. Spil,
tegen:
de stichting
Stichting Studenten Huisvesting, h.o.d.n. SSH,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
hierna: SSH,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
10 september 2014 en 9 maart 2016 die de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 2 mei 2016,
- de inschrijving van de zaak in hoger beroep op de rol van 10 mei 2016,
- de verstekverlening jegens SSH.
2.2
[appellant] is in de gelegenheid gesteld om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, derde lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) het op 10 mei 2016 geheven griffierecht binnen vier weken te betalen. De zaak is verwezen naar de roldatum
7 juni 2016, zijnde een termijn van vier weken gerekend vanaf 10 mei 2016, voor ‘Afwachten griffierecht appellant (Dagv)’. Op de roldatum 7 juni 2016 is geconstateerd dat de betaling door [appellant] nog niet had plaatsgevonden. Omdat de betaling door [appellant] op 7 juni 2016 tot 24.00 uur kon plaatsvinden, is de zaak aangehouden en verwezen naar de roldatum 14 juni 2016 om op die datum na te gaan of toch nog tijdige betaling door [appellant] had plaatsgevonden.
Op laatstgenoemde roldatum is gebleken dat de betaling door [appellant] nog niet had plaatsgevonden.
2.3
In verband met de omstandigheid dat er geen tijdige betaling had plaatsgevonden van het griffierecht door [appellant] , heeft het hof de zaak verwezen naar de roldatum 28 juni 2016 voor ‘Akte appellant uitlating artikel 127a, tweede lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)’. [appellant] heeft op laatstgenoemde roldatum een 'akte ex art. 127a lid 2 Rv' genomen. Het hof heeft vervolgens arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Ingevolge artikel 3, derde lid, Wgbz diende [appellant] ervoor te zorgen dat het door hem verschuldigde griffierecht binnen vier weken vanaf de eerste roldatum zou zijn bijgeschreven op de rekening van dit hof, dan wel ter griffie van dit hof zou zijn gestort. Die termijn liep af op
7 juni 2016. [appellant] had het griffierecht binnen voormelde termijn niet voldaan.
3.2
Daartoe door het hof in de gelegenheid gesteld, heeft de advocaat van [appellant] het volgende aangevoerd.
[appellant] erkent dat de griffiegeldnota -door afwezigheid van de administratief medewerker van AMN Advocaten- niet binnen de gestelde termijn is voldaan. AMN Advocaten heeft vervolgens een aanmaning ontvangen voor de genoemde nota. Deze is alsnog voldaan vóór het einde van de in de aanmaning gestelde termijn. [appellant] verzoekt het hof derhalve hem ontvankelijk te verklaren in de procedure.
3.3
Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
Het hof verwerpt de stelling van [appellant] dat sprake zou zijn van een binnen de in de aanmaning gestelde termijn gedane 'tijdige' betaling. Uit het enkele feit dat in de door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) verzonden aanmaning een termijn is genoemd had [appellant] niet mogen afleiden dat het hier de uiterste betaaldatum voor het griffierecht betrof. De uiterste betaaldatum voor het verschuldigde griffierecht, 7 juni 2016, stond wél vermeld op de door het LDCR verstuurde griffiegeldnota van 11 mei 2016.
3.4
Bovenstaande brengt met zich dat SSH op grond van het bepaalde in artikel 127a, tweede lid, Rv in verbinding met artikel 353, eerste lid, Rv van deze instantie zal worden ontslagen en dat [appellant] zal worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
ontslaat SSH van deze instantie;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van SSH begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, K.J. Haarhuis en A.E.B. ter Heide, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2016.