ECLI:NL:GHARL:2016:5662

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
21-001534-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis in hoger beroep inzake verkrachting met verbeterde motivering van de opgelegde straf en maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 14 maart 2016 was gewezen. De verdachte, die eerder was veroordeeld voor verkrachting, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met een verbeterde motivering van de opgelegde straf en maatregel. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkrachting van zijn buurvrouw, waarbij hij haar in haar eigen huis heeft bedreigd en gedwongen tot seksuele handelingen. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de beslissing. De verdachte heeft een geschiedenis van geweldsdelicten en een hoog recidiverisico, wat heeft geleid tot de beslissing om de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij in stand gelaten, waarbij het hof heeft overwogen dat de schadevergoeding niet ten laste van de Staat mag komen. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 36f, 37a, 37b en 242 van het Wetboek van Strafrecht, die van toepassing waren ten tijde van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001534-16
Uitspraak d.d.: 11 juli 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 14 maart 2016 met parketnummer 16-661631-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1982] ,
thans verblijvende in [detentieadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.W.H. Peters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep met overneming van die gronden te worden bevestigd, behalve voor zover het betreft de motivering van de opgelegde straf en maatregel. Deze motivering zal verbeterd worden. Voorts komt het hof tot een aanvullende overweging wat betreft de vordering van de benadeelde partij.

Verbeterde motivering oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de rechtbank gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde te veroordelen tot dezelfde straf en maatregel.
De raadsman heeft ter terechtzitting onder meer naar voren gebracht dat de rechtbank met een onjuiste motivering de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege heeft opgelegd. De rechtbank heeft de conclusies van de deskundigen foutief in het vonnis weergegeven. Ook concludeert de rechtbank ten onrechte dat het recidiverisico hoog wordt ingeschat. Beide deskundigen hebben uitdrukkelijk niet geadviseerd tot de maatregel. Ook kunnen zij geen uitspraken doen met betrekking tot de diagnose en de doorwerking daarvan in het tenlastegelegde alsmede de mate van toerekeningsvatbaarheid. De raadsman heeft zich derhalve op het standpunt gesteld dat de maatregel niet opgelegd kan worden.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn alleenstaande buurvrouw. Hij is ’s nachts de woning van zijn buurvrouw binnengedrongen door via het balkon over het schot te klimmen dat zijn balkon van dat van zijn buurvrouw scheidde. In haar eigen huis heeft verdachte haar op een dwingende manier verteld wat hij van het slachtoffer wilde en zo tegen haar wil seksuele handelingen verricht. Hierbij had verdachte tape meegenomen waarmee hij de ogen en mond van het slachtoffer heeft afgeplakt. Na de handelingen in het huis van het slachtoffer, heeft verdachte haar huissleutels gepakt en haar gedwongen mee te gaan naar zijn eigen woning om daar de seksuele handelingen voort te zeten. Verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen lust- en behoeftegevoelens en hij heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om de wil en gevoelens van het slachtoffer. Verdachte heeft door het plegen van dit feit een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het feit heeft een grote impact gehad op het slachtoffer zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting door haar zelf voorgelezen slachtofferverklaring. Haar leven is compleet veranderd en wordt nog steeds door angst overheerst. Een dergelijk feit roept ook in de samenleving gevoelens van afschuw en verontwaardiging op. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij het slachtoffer in haar eigen huis, waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen, heeft verkracht.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 30 mei 2016, waaruit onder meer blijkt dat de verdachte in 2012 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van verkrachting. Hij is destijds veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest. Tevens liep verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden zich nogmaals schuldig te maken aan hetzelfde feit.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 26 november 2015, opgesteld door [psychiater] , psychiater en de Pro Justitia rapportage van 5 november 2015, opgesteld door [psycholoog] , forensisch GZ-psycholoog.
Uit het psychiatrisch rapport opgemaakt door [psychiater] blijkt dat bij verdachte sprake is van een gemengde persoonlijkheidsstoornis (NAO) met narcistische en antisociale kenmerken. De narcistische kenmerken uiten zich onder meer in een inflatoir zelfbeeld en de neiging zichzelf te overschatten. Verdachte wil in sterke mate zelf bepalen en de controle behouden. Er is een egocentrisch perspectief en verminderd vermogen zich te verplaatsen in anderen. Problemen worden actief afgeweerd en geëxternaliseerd, ontkend of geloochend. Verdachte is een einzelgänger die functioneert aan de rand van de maatschappij en hierin zijn eigen regels, normen en waarden bepaalt. Er is prikkelhonger, grenzeloosheid en zwartwit denken. De hechting is gestoord. Er is weinig emotionele diepgang en een vlak gevoelsleven. Er is sprake van opportunisme, roekeloosheid en onverantwoordelijk gedrag. De gewetensfunctie is verminderd en lacunair. Uit de PCL-R blijkt dat er bij verdachte kenmerken zijn van psychopathie (met name wat betreft interpersoonlijke en affectieve items), maar onvoldoende om te spreken van psychopathie als stoornis in engere zin. Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van een ziekelijke stoornis in engere zin of voor het bestaan van een ontwikkelingsstoornis. Verder heeft [psychiater] cocaïneafhankelijkheid geclassificeerd. [psychiater] heeft geen parafilie kunnen vaststellen, maar het bestaan van een seksuele stoornis kan ook niet worden uitgesloten. Niet uitgesloten is dat sprake is van seksueel sadisme en/of hyperseksualiteit.
Het recidiverisico wordt door [psychiater] , zowel klinisch als met behulp van de HKT-30 en SVR-20, ingeschat als matig tot hoog. Er is nauwelijks probleembesef en geen inzicht. Er is een sterk zelfbepalende en controlerende coping. Er is een onderliggende kwetsbaarheid wat betreft impulscontrole en agressieregulatie. Indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht kan er worden gesproken van een gedrags- en delictpatroon. Het is gezien de ontkennende houding van verdachte, en het hierdoor onvoldoende kunnen vaststellen van doorwerking van de stoornis in het tenlastegelegde, niet goed mogelijk vanuit gedragsdeskundig oogpunt uitspraak te doen over de noodzaak tot behandeling in een strafrechtelijk kader. In algemene zin wordt de vastgestelde problematiek ingeschat als nauwelijks toegankelijk en veranderbaar. De mogelijkheden voor veranderingen zijn gering.
Uit het psychologisch rapport opgemaakt door [psycholoog] blijkt dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, trekken van psychopathie, afhankelijkheid van cocaïne – in gedeeltelijke remissie – en misbruik van alcohol. Voor een parafiele stoornis (ongespecificeerd dan wel een seksueel sadisme stoornis) zijn verdenkingen aanwezig. Voor het overige komen de conclusies van [psycholoog] in grote lijnen overeen met de hierboven beschreven conclusies van [psychiater] . Zo concludeert [psycholoog] , evenals [psychiater] , dat de risicotaxaties samenvattend een gemiddeld tot hoog recidiverisico aangeven. [psycholoog] heeft hierbij gebruik gemaakt van de Static99r, HKT-30 en de Saprof als risicotaxatie-instrumenten, waarbij [psycholoog] bij de HKT-30 concludeert dat een hoog recidiverisico op recidief aanwezig is in de (impulsief) gewelddadige sfeer. Ook [psycholoog] stelt vervolgens dat, gelet op de proceshouding als ontkennende verdachte, er geen aanbevelingen gedaan kunnen worden ter voorkoming van recidive. [psycholoog] wijst op de eerdere veroordeling voor verkrachting, het meermalen overtreden van de bijzondere voorwaarden binnen het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en het niet effectueren van een aanbod van de Forensische Psychiatrische Polikliniek De Waag en later bij Victas Verslavingszorg vanwege het ontbreken van behandelmotivatie bij verdachte. Het geeft in feite aan dat verdachte geheel op eigen kompas vaart, dat hij inmenging niet toestaat en dat een behandeling van zijn problematiek buitengemeen lastig zal zijn.
Het hof is van oordeel dat een klinische behandeling van verdachte noodzakelijk is en dat daarvoor een voorwaardelijk kader niet toereikend is. Verpleging van overheidswege is aangewezen. Naar het oordeel van het hof is de TBS met voorwaarden geen reële mogelijkheid gelet op de ernstige persoonlijkheidsproblematiek van verdachte. Het hof acht het bij deze bepaling van groot belang dat beide gedragsdeskundigen de kans op recidive matig tot hoog achten. Het hof constateert voorts dat de verdachte, noch voorafgaand aan en op de terechtzitting in eerste aanleg, noch ter terechtzitting in hoger beroep, op enige wijze blijk heeft gegeven van enig inzicht in zijn gedragsproblematiek, spijt ten opzichte van het slachtoffer of inzicht in de morele en maatschappelijke consequenties van zijn daden. Alles tezamen ziet het hof de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege als enige mogelijkheid om het recidiverisico in voldoende mate te verminderen. Het hof zal deze maatregel naast de gevangenisstraf opleggen.
Gelet op de eerder genoemde rapportages zal het hof ter zake van het bewezenverklaarde,
zijnde een misdrijf gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, aan verdachte, naast een gevangenisstraf, de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen met bevel tot verpleging van overheidswege. Aan de voorwaarden vermeld in de artikelen 37a, eerste lid, en 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, aangezien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, zowel het opleggen van de maatregel als de verpleging eist. De bewezenverklaarde verkrachting is een misdrijf als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, waardoor de duur van de maatregel daarmee onbepaald is.
Het hof acht in beginsel de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie jaren voor een verkrachting als waarvan hier sprake is gerechtvaardigd, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit.
Concluderend is het hof van oordeel dat, met name gelet op de ernst van het feit en de persoon van verdachte, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest, passend en noodzakelijk is. Daarnaast acht het hof sprake van een dusdanig gevaar voor ernstige recidive dat oplegging van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege geboden is.

Aanvullende overweging met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij verklaard dat aan haar door het Schadefonds Geweldsmisdrijven een bedrag van € 5.000,-- is uitgekeerd, zonder dat daar enige voorwaarden aan verbonden zijn.
Het hof overweegt dat het niet de bedoeling kan zijn dat de vordering van de benadeelde partij met dat bedrag wordt verminderd, waardoor vergoeding van een gedeelte van de schade feitelijk door de Staat wordt gedragen in plaats van verdachte.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen. Het hof zal deze uitspraak in stand laten, maar overweegt daarbij dat het hof ervan uitgaat dat de benadeelde partij – bij volledige betaling van de vordering door verdachte – het door het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitgekeerde bedrag van € 5.000,-- zal terugstorten naar dat fonds.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van bovenstaande verbeterde en aanvullende overwegingen.
Aldus gewezen door
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. M. van Seventer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van Laarhoven, griffier,
en op 11 juli 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 11 juli 2016.
Tegenwoordig:
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. W. Stienen, advocaat-generaal,
mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.