In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 16 juli 2015 een beroep ongegrond verklaarde tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011. De inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.291, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. Na vermindering van de aanslag door de inspecteur, bleef belanghebbende het niet eens met de uiteindelijke beslissing en ging in beroep. Het geschil draait om de vraag of belanghebbende een bedrag van € 22.729 aan alimentatie in aftrek mag brengen, dat verband houdt met een kapitaalverzekering die aan zijn zoon is toebedeeld na de echtscheiding. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aanslag en de beschikking heffingsrente op de juiste bedragen zijn vastgesteld. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het bewijsaanbod van belanghebbende af, omdat de waarde van de kapitaalverzekering niet tot zijn vermogen behoort en niet aan de ex-echtgenote is toegekomen. De uitspraak is gedaan door de derde meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juli 2016.