ECLI:NL:GHARL:2016:5449

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
200.194.279
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moratoriumverzoek ex artikel 287b Fw en appelverbod in civiele procedure

In deze zaak heeft [appellante] op 6 juni 2016 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland voor de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Tevens verzocht zij om een moratorium op de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis van 23 maart 2016, waarbij zij werd veroordeeld haar woning te ontruimen. De rechtbank heeft dit moratoriumverzoek op 20 juni 2016 afgewezen, waarop [appellante] in hoger beroep ging. Het hof heeft op 5 juli 2016 de zaak behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep van [appellante] moet worden verworpen. Het hof oordeelde dat de rechtbank niet buiten het toepassingsgebied van artikel 287b Fw is getreden en dat er geen fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden. De rechtbank had voldoende redenen om het moratoriumverzoek af te wijzen, gezien de eerdere kansen die [appellante] had om haar huurverplichtingen na te komen. Het hof heeft de argumenten van [appellante] niet overtuigend geacht en heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.194.279
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 416935)
beschikking van 5 juli 2016
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. M.T.C. Bikker,
en
de stichting
Stichting Viveste,
gevestigd te Houten,
hierna: Viveste,
advocaat: mr. K.O. de Jongh.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
[appellante] heeft op 6 juni 2016 een verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, ingediend. [appellante] heeft daarbij tevens ex artikel 287b Fw verzocht om gedurende een termijn van 6 maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming van de woonruimte van [appellante] door Viveste van de rechtbank Utrecht van 23 maart 2016 te verbieden (hierna: het moratoriumverzoek). Bij beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 juni 2016 is het moratoriumverzoek van [appellante] afgewezen. Het hof verwijst naar voornoemde uitspraak.
Voor de mondelinge behandeling van het WSNP-verzoek is door de rechtbank tijd gereserveerd op 18 juli 2016, maar ten tijde van het geven van deze beschikking was nog geen definitieve datum bepaald.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 29 juni 2016 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemde uitspraak van 20 juni 2016 en heeft zij het hof verzocht die beslissing te vernietigen en opnieuw rechtdoende de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis van 23 maart 2016 op te schorten, totdat op het (bodem)verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling eindbeslissing is gegeven (met dien verstande dat voor deze thans uit te spreken voorlopige voorziening ex artikel 287b lid 4 Fw een maximale duur van zes maanden geldt), met veroordeling van Viveste in de kosten van de procedure van beide instanties, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 5, toegestuurd met een begeleidende brief van 29 juni 2016;
- de brief namens [appellante] van 30 juni 2016;
- de brief namens [appellante] van 1 juli 2016 met het procesdossier in eerste aanleg, alsmede de producties 6 tot en met 18;
- de brief namens [appellante] van 1 juli 2016 met een overzicht van de in hoger beroep overgelegde producties, alsmede de producties 19 en 20;
- de brief namens Viveste van 1 juli 2016 met producties 1 en 2;
- de brief namens [appellante] van 3 juli 2016 met daarbij gevoegd producties 21 tot en met 25.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juli 2016, waarbij zijn verschenen mevrouw [appellante] (met haar dochter), bijgestaan door mr. Bikker voornoemd, alsmede namens Viveste mevrouw [medewerker 1 Viveste] en de heer [medewerker 2 Viveste] , bijgestaan door mr. De Jongh voornoemd.
Mrs. Bikker en De Jongh hebben het standpunt van hun cliënten nader toegelicht aan de hand van pleitnota’s. Deze behoren (behoudens de productie die aan de pleitnota van mr. De Jongh was gehecht, waarop geen beroep is gedaan) tot de stukken van het geding.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. [appellante] huurt van Viveste de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
Bij vonnis van 23 maart 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (zaaknummer 4512411) de tussen partijen bestaande huurovereenkomst ontbonden en [appellante] veroordeeld om deze woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. [appellante] is verder – onder meer – veroordeeld om de achterstallige huurpenningen van in totaal € 2.933,32 te voldoen.
Op 1 april 2016 is de grosse van dit vonnis aan [appellante] betekend en is de ontruiming van de woning op 20 april 2016 vanaf 9:30 uur aangezegd.
[appellante] heeft op 13 april 2016 Viveste gedagvaard in kort geding teneinde – onder meer – de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis van 23 maart 2016 geschorst te krijgen. Bij vonnis in kort geding van 22 april 2016 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, is daarop de tenuitvoerlegging van het vonnis van 23 maart 2016 geschorst voor de periode tot 30 juni 2016.
Na de afwijzing van het moratoriumverzoek van [appellante] heeft Viveste bij exploot van 24 juni 2016 de ontruiming van de woning aangezegd per 6 juli 2016.
3.2
De rechtbank heeft het moratoriumverzoek van [appellante] afgewezen omdat – verkort weergegeven – [appellante] eerdere kansen om te laten zien dat zij in staat is haar huur tijdig te voldoen niet heeft benut en daarentegen de huurachterstand alleen maar verder heeft laten oplopen. Om deze reden heeft de rechtbank er onvoldoende vertrouwen in gehad dat [appellante] gedurende de periode van een moratorium haar huurverplichtingen wel zal nakomen.
3.3
[appellante] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen. Kort samengevat heeft zij bepleit dat fundamentele procesbeginselen zijn geschonden en dat de rechtbank buiten het toepassingsgebied van artikel 287b Fw is getreden en heeft zij verder op inhoudelijke gronden aangevoerd waarom zij het niet eens is met hetgeen de rechtbank heeft overwogen en beslist.
3.4
Het hof oordeelt als volgt. Op grond van artikel 287b Fw kan de rechtbank voorafgaand aan de behandeling van een verzoek, bedoeld in artikel 287a Fw, indien een schuldsaneringsverzoek is ingediend, een voorlopige voorziening geven indien er sprake is van een bedreigende situatie. In de wet is geen hoger beroep van de beslissing ex artikel 287b Fw opengesteld. Uit artikel 360 Fw volgt dan dat hoger beroep is uitgesloten.
Vaste rechtspraak is echter dat ondanks dit appelverbod toch hoger beroep kan worden ingesteld — en verzoeker in hoger beroep ontvankelijk is — indien de rechter buiten het toepassingsgebied van de toepasselijke bepaling is getreden of deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel wanneer bij de behandeling zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak (de zogenoemde doorbrekingsjurisprudentie).
3.5
[appellante] heeft in haar beroepschrift, en ter zitting herhaald en aangevuld, aangevoerd dat sprake is van doorbrekingsgronden, zodat zij in die zin kan worden ontvangen in haar hoger beroep.
De vraag is dan of de aangedragen gronden met zich brengen dat het appelverbod moet worden doorbroken.
De rechtbank heeft, op het verzoek van [appellante] ex artikel 287b Fw, expliciet
het verzoek tot het instellen van een moratorium als bedoeld in artikel 287b Fwinhoudelijk beoordeeld en vervolgens afgewezen. Kern van het betoog van [appellante] is haar stelling dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. De rechtbank heeft volgens [appellante] een open belangenafweging gemaakt, terwijl artikel 287b Fw, anders dan artikel 287 lid 4 Fw, daarvoor geen ruimte biedt. In wezen klaagt [appellante] er dus over dat de rechtbank artikel 287b Fw verkeerd heeft toegepast en daarmee een onjuiste toepassing gegeven zou hebben aan artikel 287b Fw. Dit kan - wat daar verder ook van zij - evenwel niet tot het oordeel leiden dat de rechtbank buiten het toepassingsgebied van artikel 287b Fw is getreden. Deze doorbrekingsgrond treft aldus geen doel.
3.6
[appellante] heeft verder betoogd dat fundamentele procesbeginselen zijn geschonden. Er zou – verkort weergegeven – in eerste aanleg geen sprake zijn geweest van een evenwichtige behandeling waarbij beide partijen in gelijke mate aan het woord zijn gelaten, met schending van het beginsel van hoor en wederhoor tot gevolg. Ook was er zijdens de rechtbank volgens [appellante] sprake van vooringenomenheid. De rechtbank heeft verder ten onrechte Viveste beschouwd als een volwaardige procespartij, waardoor de zaak ten onrechte het karakter van een partijgeschil heeft gekregen. Viveste heeft zich in het verlengde daarvan ook een te grote procesrol aangemeten. Viveste heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan schending van de waarheidsplicht, aldus nog steeds [appellante] .
Bij de beoordeling van het voorgaande stelt het hof allereerst vast dat [appellante] bij de mondelinge behandeling door de rechtbank van haar moratoriumverzoek aanwezig is geweest. Zij heeft zich ook laten bijstaan door twee schuldhulpverleners van Werk en Inkomen Lekstroom, zo volgt uit het vonnis van 20 juni 2016. Uit het vonnis volgt verder, en dat is ook niet betwist, dat [appellante] ter zitting het woord heeft kunnen voeren. Voor de conclusie dat sprake is geweest van vooringenomenheid bij de rechtbank bieden de stellingen van [appellante] en de overige processtukken onvoldoende steun. Op grond van het voorgaande kan niet geoordeeld worden dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft veronachtzaamd of dat anderszins niet kan worden gesproken van een oneerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Wat er verder ook zij van de stelling van [appellante] dat Viveste de waarheidsplicht zou hebben geschonden met haar verklaring dat [appellante] een historie van meerdere mislukte schuldhulptrajecten zou hebben, dit kan niet tot het oordeel leiden dat de rechtbank bij de behandeling van de zaak fundamentele rechtsbeginselen heeft verzuimd.
3.7
De slotsom is dat de aangevoerde doorbrekingsgronden geen doel treffen. Het hoger beroep van [appellante] dient daarom te worden verworpen. Bij die conclusie komt het hof aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak niet toe.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.J.P. Lock, M.B. Beekhoven van de Boezem en H.L. Wattel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.