ECLI:NL:GHARL:2016:5402

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
1 juli 2016
Zaaknummer
200.177.463/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en verdeling huwelijksgemeenschap met lotsverbondenheid

In deze zaak gaat het om de partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen de vrouw en de man, die in 1989 met elkaar zijn gehuwd. De vrouw heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 16 juni 2015, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap werd vastgesteld. De vrouw verzoekt het hof om de man te veroordelen tot het betalen van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 2.000,- per maand en om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te herzien. De man heeft verweer gevoerd en stelt dat er geen sprake meer is van lotsverbondenheid tussen partijen, wat volgens hem leidt tot beëindiging van de alimentatieverplichting.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de lange duur van het huwelijk van meer dan 25 jaar. Het hof oordeelt dat de lotsverbondenheid tussen gewezen echtgenoten bij een huwelijk van deze duur niet lichtvaardig kan worden beëindigd. De man heeft weliswaar ernstige beschuldigingen geuit over het gedrag van de vrouw, maar het hof oordeelt dat niet is komen vast te staan dat de vrouw zodanig grievend heeft gehandeld dat de onderhoudsverplichting van de man kan worden beëindigd of gematigd.

Wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, heeft het hof de peildatum vastgesteld op 23 januari 2015, de datum van het indienen van het echtscheidingsverzoek. Het hof heeft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt vastgesteld: de echtelijke woning moet worden verkocht, de opbrengst dient te worden aangewend voor de aflossing van de hypothecaire lening, en de overige bezittingen en rekeningen worden verdeeld. De man moet aan de vrouw een bedrag van € 7.479,41 betalen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover deze de verdeling van de gemeenschap betreft, maar bekrachtigt deze voor het overige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.177.463/01 en 200.177.469/01
(zaaknummer rechtbank C/18/153719 / FA RK 15-141)
beschikking van de familiekamer van 30 juni 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.A.K. van Eck te Groningen,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. de Graaf te Stadskanaal.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 16 juni 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 24 september 2015;
- een journaalbericht van mr. Van Eck van 30 september 2015 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Eck van 5 oktober 2015 met productie(s);
- het verweerschrift, ingekomen op 9 november 2015;
- een journaalbericht van mr. De Graaf van 29 februari 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Eck van 3 maart 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 maart 2016 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De man is niet verschenen. Hij werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn advocaat. Beide zaken zijn gevoegd ter zitting behandeld.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1989 met elkaar gehuwd.
3.2
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank binnengekomen op 23 januari 2015, heeft de man de rechtbank verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tussen partijen de echtscheiding uit te spreken en de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen zoals in het verzoek aangegeven, althans een wijze van verdeling te gelasten als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren met benoeming van één (of meer) deskundige(n) teneinde de waarde vast te stellen van die vermogensbestanddelen waarover partijen van mening verschillen.
3.3
De vrouw heeft geen verweer gevoerd.
3.4
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vastgesteld:
- de echtelijke woning te [A] aan de [a-straat] 3 dient te worden verkocht; na verkoop zal een restschuld overblijven van de hypothecaire lening bij [B] onder hypotheeknummer [00000] , welke schuld door partijen ieder voor de helft dient te worden voldaan;
- de spaarrekening bij de [a-bank] met rekeningnummer [00001] en een saldo ad € 27.743,13 alsook de beleggingspolis bij de [b-bank] N.V. met rekeningnummer [00002] en een saldo ad € 31.358,52 blijven onderverdeeld tot het moment dat de echtelijke woning is verkocht en de restschuld met voornoemd spaargeld is ingelost. Een eventueel surplus wordt vervolgens bij helfte verdeeld;
- de spaarrekening bij de [a-bank] met rekeningnummer [00003] en een saldo ad € 2.475,59 wordt opgeheven waarna het saldo bij helfte wordt verdeeld;
- de auto van het merk Ford type Fiësta uit het jaar 2006 wordt toebedeeld aan de vrouw, de auto van het merk Renault type (naar het hof begrijpt:) Espace uit het jaar 2006 wordt toebedeeld aan de man, met dien verstande dat in deze geen verrekening zal plaatsvinden;
- de caravan van het merk Bürstner Ventana uit het jaar 2002 zal worden verkocht waarna de opbrengst bij helfte wordt verdeeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de verdeling van de huwelijkse gemeenschap. De vrouw heeft haar grief ten aanzien van de uitgesproken echtscheiding ter zitting ingetrokken, zodat het hof deze onbesproken zal laten.
4.2
De vrouw is met vijf grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
16 juni 2015. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover daarbij een verdeling is vastgesteld, en zo nodig met aanvulling van de gronden, alsnog zelf rechtdoende te beslissen als volgt:
I. de man te veroordelen tot het betalen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 2.000,-, althans zodanig te bepalen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
II. te verstaan dat de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap is verdeeld als volgt:
1. de voormalige echtelijke woning in [A] aan de [a-straat] 3 wordt verkocht en geleverd aan derden. Partijen verplichten zich medewerking te verlenen aan verkoop en levering;
2. de op de woning rustende hypothecaire lening zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning en de beleggingspolis bij [b-bank] ( [00002] ) en, indien nodig, uit de spaarrekening bij [a-bank] met rekeningnummer [00001] ;
3. te verstaan dat een eventueel tekort (ontstaan uit het naleven van hetgeen onder
1 en 2 gevorderd is) door partijen bij helfte wordt gedragen en een eventueel tegoed bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
4. te verstaan dat de spaarrekening bij [a-bank] met nummer [00003] wordt beëindigd, onder verplichting het tegoed bij helfte te delen;
5. te verstaan dat de Ford Fiësta voor een bedrag ad € 3.193,- is toebedeeld aan de vrouw;
6. te verstaan dat de Renault Espace voor een bedrag ad € 7.500,- is toebedeeld aan de man;
7. te verstaan dat de caravan Burstner Aventa, met uitzondering van de inventaris, voor een bedrag van € 6.000,- is toebedeeld aan de man;
8. te verstaan dat uit hoofde van de verdeling, zoals opgenomen onder 5, 6 en 7 verrekening zal plaatsvinden, in die zin dat de man een bedrag aan de vrouw verschuldigd is van € 5.249,-;
9. te verstaan dat de per 23 januari 2015 aanwezige saldi op de rekeningnummers
- [a-bank] rekeningnummer [00004] ;
- [a-bank] rekeningnummer [00005] ;
- [a-bank] spaarrekening groeigemak [00006] ;
- [a-bank] internetspaarrekening [00007] ;
- [c-bank] rekeningnummer (het hof leest:) [00008] ;
- [c-bank] rekeningnummer [00009] ;
- [d-bank] rekeningnummer niet bekend, doch eindigend op [000010] ;
- [e-bank] spaarloonrekening [000011] ;
- [f-bank] rekening, groot € 40.000,-;
- [g-bank] nummer [000012] (tegoed € 40.000,-);
- [h-bank] nummer [000013] / [000014] met een tegoed van € 20.000,-;
- [C] verzekeringen beleggingsplan certificaatnummer [000015]
zijn toebedeeld aan de vrouw zonder verrekening,
althans zodanig te bepalen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
III. de man te veroordelen in de kosten van de procedure;
IV. de beschikking voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Bij brief van 3 maart 2016 heeft de vrouw haar verzoek aangevuld, in die zin dat zij het hof verzoek thans uit te gaan van de waarderingen van de genoemde rekeningen per
31 december 2010 en zij verzoekt de man te veroordelen tot het betalen van een nader vast te stellen bedrag aan de vrouw uit hoofde van de verrekening van de verdeling.
4.3
De man heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren, één en ander met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.

5.De motivering van de beslissing

De partneralimentatie
De lotsverbondenheid
5.1
De vrouw verzoekt het hof om te bepalen dat de man gehouden is een bijdrage te betalen in de kosten van haar levensonderhoud. De man heeft hier tegenin gebracht dat er geen sprake meer is van een lotsverbondenheid tussen partijen. Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of aan de gewezen echtgenoot een uitkering voor het levensonderhoud moet worden toegekend, en zo ja tot welk bedrag, rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet financiële omstandigheden, zoals gedragingen van de onderhoud verzoekende gewezen echtgenoot. Er kan sprake zijn van feiten en omstandigheden van een zodanige aard dat van een gewezen echtgenoot in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd aan het levensonderhoud van de ander bij te dragen. De lotsverbondenheid die door het huwelijk is ontstaan en ook na de beëindiging van het huwelijk doorwerkt, kan in zo'n situatie niet langer gelden als grondslag voor de onderhoudsverplichting. De enkele constatering van grievend gedrag jegens de onderhoudsplichtige van de degene die alimentatie verzoekt, leidt er niet zonder meer toe dat de lotsverbondenheid niet langer aanwezig is. In het algemeen dient terughoudendheid te worden betracht bij de beoordeling of zich in een concreet geval een zodanige situatie voordoet, mede gelet op het onherroepelijke karakter van een beëindiging dan wel matiging van de alimentatieverplichting. Voorts dient bedacht te worden dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen.
5.2
Grievende uitlatingen en/of wangedrag kunnen zich in vele vormen voordoen. De ernst ervan kan door de rechter worden gewogen tezamen met objectieve factoren zoals bijvoorbeeld de duur van het huwelijk. Bij extreem wangedrag zal de rol van deze objectieve factoren uiteraard minder zijn. In het onderhavige geval heeft de man in hoger beroep betoogd dat de vrouw zich zodanig jegens hem heeft misdragen dat er een einde is gekomen aan de hiervoor bedoelde lotsverbondenheid. De man heeft in dit verband een uiteenzetting gegeven van hetgeen er in zijn beleving zoal is voorgevallen. Hij stelt dat de vrouw jarenlang, ook in de richting van de kinderen van partijen, slecht heeft gesproken over de man. Na de mededeling van de man dat hij wilde scheiden is de situatie tussen partijen ernstig verslechterd. In februari 2013 heeft de vrouw de man volgens hem in zijn slaap geprobeerd te verstikken door een kussen op zijn hoofd te houden. Op 28 februari 2015 heeft de vrouw hem ernstig mishandeld door hem van achteren te overgieten met heet frituurvet, waardoor hij diverse brandwonden aan zijn hoofd, nek en handen heeft opgelopen. Tevens heeft de vrouw hem toen met kracht met een wok tegen zijn hoofd geslagen.
Ten gevolge van dit incident is de vrouw in voorlopige hechtenis gesteld. Zij is onder de voorwaarde dat zij zich aan aantal voorwaarden zou houden, zoals het geen contact opnemen met de man en zich niet binnen een straal van 100 meter van de man ophouden, op
3 maart 2015 weer in vrijheid gesteld. Uiteindelijk is de strafzaak tegen de vrouw geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Voor de man is het duidelijk dat de vrouw meerdere malen en doelbewust het plan heeft gehad om hem te verstikken, te mishandelen of in elk geval te verminken. Hij is dan ook van mening dat de vrouw alle grenzen van het toelaatbare heeft overschreden en dat er sprake is van dusdanig grievend gedrag dat betaling van een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw in redelijkheid niet van de man kan worden gevergd. De man is van mening dat de onderhoudsverplichting dient te worden beëindigd, doch in ieder geval gematigd. De vrouw heeft de aantijgingen van de man betwist.
5.3
Anders dan de man heeft betoogd ziet het hof geen aanleiding om aan te nemen dat er tussen partijen geen sprake meer is van lotsverbondenheid. In de onderhavige procedure is onduidelijk gebleven of de door de man gestelde ernstige beschuldigingen aan het adres van de vrouw juist zijn. Op basis van de zich in het dossier bevinden stukken kan wel het vermoeden ontstaan dat de vrouw de man onheus heeft bejegend en dat er tussen partijen ernstige incidenten hebben plaatsgevonden. Het wordt echter niet duidelijk wat er precies allemaal heeft plaatsgevonden en wat ieders rol daarin is geweest. De verklaring van de dochter van partijen over haar beleving van de verbondenheid tussen haar ouders en de negatieve houding van haar moeder jegens haar vader is daarvoor onvoldoende. Terwijl voorts is gebleken dat de vrouw niet vervolgd is voor het incident met de frituurpan. Het hof is dan ook van oordeel dat gelet op alle feiten en omstandigheden niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van zodanige gedragingen van de vrouw jegens de man dat van de man in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij - volledig - bijdraagt in de kosten van haar levensonderhoud. Daarbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat partijen ruim 25 jaar getrouwd zijn geweest. De lotsverbondenheid tussen gewezen echtgenoten bij een huwelijk van die duur kan niet lichtvaardig als beëindigd worden beschouwd. Het hof ziet in het onderhavige geval om dezelfde redenen ook geen aanleiding om de alimentatieverplichting te matigen.
De behoefte van de vrouw
5.4
De vrouw stelt dat de man een alimentatieverplichting heeft en in staat moet worden geacht met een bedrag van € 2.000,- (bruto) per maand bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De vrouw neemt 2012 als uitgangspunt bij het vaststellen van haar behoefte en stelt geen eigen inkomsten te hebben.
5.5
Het enkele feit dat partijen in 2012 een deel van het jaar gescheiden hebben geleefd geeft voor het hof geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat voor de bepaling van de behoefte uit wordt gegaan van het netto gezinsinkomen van partijen voor het uiteengaan. Voor het hof is het jaar 2014 - het jaar voordat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan - dan ook bepalend voor de hoogte van de behoefte van de vrouw.
5.6
Het hof stelt vast dat partijen over het jaar 2014 onvoldoende financiële gegevens in het geding hebben gebracht om het netto besteedbaar inkomen en daarmee de behoefte van de vrouw correct te kunnen vaststellen. Zo heeft het hof geen zicht op het inkomen van de vrouw in 2014 en de kosten die gemaakt werden voor de toen nog minderjarige zoon van partijen, [D] . Om proceseconomische redenen zal het hof daarom eerst de draagkracht van de man bespreken.
De draagkracht van de man
5.7
Tussen partijen is niet in geschil dat de man een WW-uitkering en een aanvulling hierop ontvangt. De man heeft gesteld dat deze uitkering in april 2016 afloopt en de vrouw heeft dit niet betwist. De man zal vanaf dat moment een bijstandsuitkering ontvangen. Duidelijk is dat de man een website heeft, zoals door de vrouw gesteld, maar er worden hierop geen activiteiten ontplooit. Nu de echtscheidingsbeschikking voor april 2016 nog niet is ingeschreven en de man vanaf die datum is aangewezen op een bijstandsuitkering heeft hij geen draagkracht om enige bijdrage te voldoen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Het hof zal het bepalen van de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud derhalve achterwege laten en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud per datum inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op nihil bepalen.
De verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen
De peildatum
5.8
Uit de brief van 3 maart 2016 van de vrouw kan worden opgemaakt dat zij als peildatum voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap 31 december 2010 gehanteerd wenst te zien. Ter zitting heeft mr. Van Eck echter duidelijk gemaakt dat het niet de bedoeling van de vrouw is om de peildatum te verleggen maar dat de vrouw geen beschikking heeft over financiële stukken van na 2011 en dat daarom is verzocht uit te gaan van 31 december 2010 als peildatum. Het hof ziet hierin echter geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke peildatum en als peildatum voor de omvang en de samenstelling van de huwelijksgemeenschap dient derhalve de datum van 23 januari 2015, de datum van het indienen van het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank, te worden gehanteerd. Voor het bepalen van de peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de huwelijks-gemeenschap gaat het hof ook uit van deze datum uit, tenzij in de navolgende overwegingen een andere peildatum wordt gehanteerd.
De echtelijke woning
5.9
Partijen zijn het er over eens dat de echtelijke woning dient te worden verkocht door [E] Makelaardij in [F] . De verkoopopbrengst van die woning dient te worden aangewend ter aflossing van de hypothecaire geldlening bij [B] onder hypotheeknummer [00000] .
De rekeningen met rekeningnummers [00001] , [00003] en [00002]
5.1
Net als de rechtbank zal het hof bepalen dat de spaarrekening bij de [a-bank] met rekeningnummer [00001] en de beleggingspolis bij de [b-bank] N.V. met rekeningnummer [00002] onverdeeld blijven tot het moment dat de echtelijke woning is verkocht en de (verwachte) restschuld met voornoemd spaargeld is ingelost. Daarnaast zal het hof ook de spaarrekening bij de [a-bank] met rekening-nummer [00003] onverdeeld laten tot het moment dat de echtelijke woning is verkocht en de (verwachte) restschuld met voornoemd spaargeld is ingelost. Indien hierna nog een schuld of een bedrag aan spaargeld overblijft, zal dit bij helfte worden verdeeld.
De overige (spaar)rekeningen van partijen
5.11
De vrouw heeft gesteld dat partijen over veel meer rekeningen beschikken dan door de rechtbank zijn verdeeld. In haar appelschrift heeft zij een overzicht gegeven van de volgens haar bestaande rekeningen van partijen.
De man heeft betwist dat alle door de vrouw genoemde rekeningen bestaan dan wel nog bestonden op 23 januari 2015. Hij heeft van een aantal door de vrouw genoemde rekeningen bewijsstukken overgelegd van de waarde op 23 januari 2015. Daarnaast heeft de man uitleg gegeven over het al dan niet bestaan (hebben) van de overige door de vrouw genoemde rekeningen.
Op basis van de stukken is naar het oordeel van het hof duidelijk dat de spaarloonrekening van de man bij de [e-bank] bank op 6 januari 2012 is opgeheven. Voorts is duidelijk dat het beleggingsplan bij de [C] verzekeringen is opgeheven en dat het tegoed hiervan op 18 november 2011 is overgemaakt op rekening [00008] , welke rekening hieronder zal worden betrokken in de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Met de man is het hof van oordeel dat de door de vrouw genoemde rekeningen bij [h-bank] rekeningen van partijen bij de [a-bank] bank betreffen (zelfde nummers) en de genoemde rekening bij de [d-bank] bank een rekening bij de [c-bank] bank betreft, te weten de [c-bank] rekening met rekeningnummer [00008] . Voor zover de vrouw van mening is dat partijen toch over meer bankrekeningen - en derhalve meer spaargeld - beschikken dan de rekeningen die het hof in deze beschikking bij de verdeling van de huwelijksgoederen gemeenschap betrekt, had het op haar weg gelegen om hiervan bewijzen in het geding te brengen, gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan door de man. De vrouw heeft dit echter nagelaten zodat het hof binnen de kaders van het verzoek van de vrouw in hoger beroep de door de man genoemde en aangetoonde rekeningen als uitgangspunt zal nemen.
5.12
Voor zover de vrouw heeft bedoeld te stellen dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:164 BW, heeft zij naar het oordeel van het hof onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld voor een geslaagd beroep op dit artikel. De vrouw heeft gesteld geen toegang te hebben tot de bankafschriften van partijen over de afgelopen jaren maar zij had bijvoorbeeld de aangiftes / aanslagen inkomstenbelasting in het geding kunnen brengen om aan te tonen dat het vermogen van partijen in korte tijd zonder goede verklaring drastisch is gedaald.
5.13
Volgens de vrouw heeft de man zijn aandeel in het saldo van de niet door de rechtbank meegenomen rekeningen op de peildatum verbeurd op grond van artikel 3:194 lid 2 BW. Op grond van artikel 3:194 lid 2 BW verbeurt een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet gesteld dat de man de genoemde bankrekeningen opzettelijk heeft verzwegen en is ook onvoldoende gebleken dat de man de rekeningen opzettelijk heeft verzwegen, zodat geen aanleiding bestaat om te bepalen dat de man zijn aandeel in het saldo op de peildatum heeft verbeurd.
De [a-bank] rekening met rekeningnummer [00004]
5.14
Op de [a-bank] rekening met rekeningnummer [00004] stond onbetwist op 23 januari 2015 een saldo van € 11.071,92. Het hof zal deze rekening toedelen aan de man onder de verplichting om aan de vrouw de helft van het saldo uit te keren.
De [a-bank] rekening met rekeningnummer [00005]
5.15
Op de [a-bank] rekening met rekeningnummer [00005] stond op 27 februari 2015 € 6,51. De hoogte van dat saldo is gelijk aan het saldo per
31 december 2014 alsmede per 31 december 2013 terwijl voorts is gebleken dat in 2014 geen rente is genoten. Het hof gaat er derhalve van uit dat het saldo per 23 januari 2015 eveneens € 6,51 bedroeg. Door de vrouw is de hoogte ook niet bestreden.
Het hof zal deze rekening toedelen aan de man onder de verplichting om aan de vrouw de helft van het saldo uit te keren.
De [a-bank] rekening met rekeningnummer [00006]
5.16
Op de [a-bank] rekening met rekeningnummer [00006] stond op 30 januari 2015 geen saldo. Bij gebreke aan andersluidende gegevens gaat het hof ervan uit dat op de peildatum ook geen saldo aanwezig was. Het hof zal deze rekening toedelen aan de man.
De [a-bank] rekening met rekeningnummer [00007]
5.17
Op de [a-bank] rekening met rekeningnummer [00007] stond op de peildatum geen saldo. Het hof zal deze rekening toedelen aan de man.
De [c-bank] rekening met rekeningnummer [00008]
5.18
Op de [c-bank] rekening met rekeningnummer [00008] stond op
23 januari 2015 € 2.379,62. Het hof zal deze rekening toedelen aan de man onder de verplichting om de helft van het saldo aan de vrouw uit te keren.
De [c-bank] rekening met rekeningnummer [00009]
5.19
Op de [c-bank] rekening met rekeningnummer [00009] stond op
23 januari 2015 € 50,77. Het hof zal deze rekening toedelen aan de man onder de verplichting om aan de vrouw de helft van het saldo te voldoen.
De [g-bank] rekening met rekeningnummer [000012]
5.2
Gelet op de zich in het dossier bevinden stukken heeft het hof geen aanleiding om aan te nemen dat het saldo op de rekening bij de [g-bank] met rekeningnummer [000012] op de peildatum niet nihil was. Het hof zal deze rekening, voor zover deze thans nog bestaat, toedelen aan de man.
De caravan Burstner Aventa
5.21
Gelet op het feit dat beide partijen hebben aangegeven de gezamenlijke caravan niet te willen hebben, zal het hof conform de rechtbank bepalen dat de caravan zal worden verkocht en dat de opbrengst hiervan bij helfte wordt verdeeld.
De Ford Fiësta en de Renault Espace
5.22
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de Ford Fiësta van partijen moet worden toegedeeld aan de vrouw en de Renault Espace aan de man. Partijen twisten over de waarde van de beide auto's. De man heeft voor beide auto's een ANWB koerslijst in het geding gebracht. Hieruit blijkt dat de Ford Fiësta nog een waarde vertegenwoordigd van € 3.900,- en de Renault Espace een waarde van € 5.350,-. Nu de vrouw tegen deze waardes geen verweer heeft gevoerd zal het hof de beide auto's voor deze waardes in de verdeling betrekken.
Conclusie ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
5.23
Op grond van de onder rechtsoverwegingen 5.14 tot en met 5.22 genoemde saldi van de bankrekeningen en de waardes van de auto's, bedraagt het saldo van de genoemde bestanddelen van de huwelijksgemeenschap € 22.758,82. Ieder heeft recht op de helft daarvan, zijnde een bedrag van € 11.379,41. De vrouw ontvangt € 3.900,- (de Ford Fiësta), zodat zij nog een bedrag van € 7.479,41 van de man zal moeten ontvangen.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen vaststellen zoals hierna in het dictum vermeld en bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag dient te voldoen van in totaal € 7.479,41.
De proceskosten
5.24
Het hof ziet, mede gelet op de aard van de onderhavige procedure, geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en zal de proceskosten aldus compenseren dat elke partij de eigen kosten draagt van de procedure in hoger beroep.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slagen de grieven deels. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarbij de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap is vastgesteld en bekrachtigen voor het overige.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 16 juni 2015 voor zover daarbij de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap is vastgesteld en bekrachtigt deze voor het overige;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op nihil;
stelt de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen als volgt vast:
- de echtelijke woning aan de [a-straat] 3 te [A] dient via [E] Makelaardij te [F] te worden verkocht;
- de verkoopopbrengst van die woning dient te worden aangewend ter aflossing van de hypothecaire geldlening bij [B] onder hypotheeknummer H9206905;
- de spaarrekening bij de [a-bank] met rekeningnummer
[00000] , de beleggingspolis bij de [b-bank] N.V. met rekeningnummer [00002] en de spaarrekening bij de [a-bank] met rekeningnummer [00003] blijven onverdeeld tot het moment dat de echtelijke woning is verkocht en de restschuld met voornoemd spaargeld is ingelost. Een eventueel surplus of tekort wordt vervolgens bij helfte verdeeld;
- aan de man worden toegedeeld:
- de [a-bank] rekening met rekeningnummer [00004] ;
- de [a-bank] rekening met rekeningnummer [00005] ;
- de [a-bank] rekening met rekeningnummer [00006] ;
- de [a-bank] rekening met rekeningnummer [00007] ;
- de [c-bank] rekening met rekeningnummer [00008] ;
- de [c-bank] rekening met rekeningnummer [00009] ;
- de [g-bank] rekening met rekeningnummer [000012] ;
- de auto Renault Espace;
- aan de vrouw wordt toegedeeld:
- de auto Ford Fiësta;
- bepaalt dat de man in het kader van de bovenstaande verdeling van de bankrekeningen en de auto's een bedrag van € 7.479,41 aan de vrouw moet betalen;
- de caravan Burstner Ventana zal worden verkocht waarna de verkoopopbrengst bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr. M.P. den Hollander en
mr. J.P. Evenhuis, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
30 juni 2016 in bijzijn van de griffier.