Uitspraak
1.[verzoekster] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
dit dossier;
3.De vaststaande feiten
De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 1 oktober 2016.
15 oktober 2015 heeft de kinderrechter, voor zover in hoger beroep van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 1 oktober 2016.
15 oktober 2015 heeft de kinderrechter bepaald dat vanaf 1 oktober 2015 de navolgende omgangsregeling geldt tussen de ouders en [de minderjarige] :
4.De omvang van het geschil
15 oktober 2015. Door middel van deze grieven stellen de ouders de overwegingen van
de rechtbank en de beslissing om de uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling in hoger beroep aan de orde. De ouders verzoeken de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven voor de duur van 8 maanden, zodat in deze periode de relevante jeugdhulp kan worden gerealiseerd. Daarbij moet de GI worden opgedragen om per direct onderzoek te doen naar de mogelijke trajecten met het oog op terugplaatsing van [de minderjarige] bij de vader.
15 oktober 2015. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De ouders verzoeken primair de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI in eerste aanleg alsnog af te wijzen, dan wel de GI niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair verzoeken de ouders om de omgang conform artikel 1:377e BW te wijzigen in eens in de twee weken anderhalf uur, bij ouders thuis, waarna er na drie maanden een evaluatie plaatsvindt met de ouders en de GI.
5.De motivering van de beslissing
de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met
de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
is gewijzigd. De moeder wilde voor zichzelf rust creëren en woont niet meer bij de vader,
maar heeft haar eigen (tijdelijke) woonruimte in een ander dorp. Vanuit deze situatie kan
de moeder, die is gediagnosticeerd met borderline en PTTS, aan zichzelf werken. De vader woont nu samen met de vader van moeder, de opa van [de minderjarige] , in huis. De ouders menen dat deze gewijzigde gezinssituatie nieuwe kansen biedt voor [de minderjarige] om herenigd te worden met zijn familie. Volgens de ouders kan de bedreiging van [de minderjarige] worden weggenomen door de inzet van hulpverlening in de thuissituatie (bij de vader en opa). Zij hebben hiertoe een aantal trajecten voorgesteld.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het eerste levensjaar van [de minderjarige] in het teken van (perspectief)onderzoeken heeft gestaan, hetgeen, zoals de GI ter zitting van het hof naar voren heeft gebracht, een zwaar beroep op hem heeft gedaan. Het hof zal het verzoek van de ouders hiertoe dan ook afwijzen. Het hof heeft hierbij tevens meegewogen dat het perspectief van [de minderjarige] , mede gelet op zijn jonge leeftijd en het tijdsverloop van twee jaren sinds de uithuisplaatsing, zo heeft de GI aangegeven, niet meer bij de ouders ligt. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] , maar ook in het belang van de ouders dat er op korte termijn duidelijkheid komt over zijn toekomstperspectief.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken dat deze vooruitgang verband houdt met de beperking van de omgangsregeling.
Het hof volgt de ouders dan ook niet in hun stelling dat deze positieve ontwikkeling te maken heeft met het ouder worden van [de minderjarige] . Het hof ziet onder de huidige omstandigheden geen ruimte voor uitbreiding van de omgangsregeling zoals die door de rechtbank is vastgesteld en zal het (subsidiaire) verzoek van de ouders daartoe dan ook afwijzen.