ECLI:NL:GHARL:2016:5313

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
21-001361-115
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een gevangenisstraf voor seksueel misbruik van een zwakbegaafde leeftijdsgenoot met schadevergoeding aan de erven van het slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had een 77-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor het seksueel misbruiken van een zwakbegaafde leeftijdsgenoot gedurende een periode van 14 jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte misbruik had gemaakt van de verstandelijke beperkingen van het slachtoffer en dat hij diens lichamelijke integriteit en geestelijk welzijn ernstig had geschonden. Ondanks de leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad, werd de straf zwaarder opgelegd dan door de officier van justitie was geëist. Daarnaast werd er een bedrag van € 15.000,-- als smartengeld aan het slachtoffer toegekend.

Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vulde de gronden aan. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht niet in mindering had gebracht op de opgelegde straf. Tevens bleek tijdens het hoger beroep dat het slachtoffer op 27 juli 2015 was overleden. De gemachtigde van het slachtoffer voegde zich als benadeelde partij in het hoger beroep. Het hof vernietigde de beslissing omtrent de benadeelde partij en wees de vordering toe aan de erven van het slachtoffer.

Het hof oordeelde dat de opgelegde gevangenisstraf van vier jaar correct was, maar dat de tijd in voorarrest in mindering moest worden gebracht. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 15.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op en bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de gemaakte overwegingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001361-15
Uitspraak d.d.: 30 juni 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 5 maart 2015 met parketnummer 18-830122-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1937,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het aan hem tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 15.000,-- euro, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. F.H. Kappelhof, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Het hof vult de gronden aan met een overweging betreffende de deken die verdachte en zijn vrouw aan [slachtoffer] hebben gegeven. Daarom dient dat vonnis in zoverre met overneming en aanvulling van die gronden te worden bevestigd.
Voor wat betreft de door de rechtbank opgelegde straf overweegt het hof dat aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en de motivering daarvan en de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in principe juist is.
Echter, het hof is gebleken dat de rechtbank ten onrechte de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht niet in mindering heeft gebracht op de opgelegde straf.
Daarnaast is tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat het slachtoffer en tevens benadeelde partij [slachtoffer] op 27 juli 2015 is overleden. In hoger beroep heeft [gemachtigde] zich als gemachtigde gevoegd als benadeelde partij. Het hof zal derhalve de beslissing omtrent de benadeelde partij vernietigen en deze vordering zal moeten worden toegewezen aan de erven van benadeelde partij [slachtoffer] .
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep op die onderdelen - op formele gronden - worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.

Aanvulling gronden

Het hof voegt aan de gronden toe de verklaring van de vrouw van verdachte, [getuige] .
Bij de politie heeft [getuige] op 8 januari 2014 verklaard op de vraag in hoeverre de door verdachte en zijn vrouw aan [slachtoffer] geschonken deken een deken betrof waaronder zij zelf hebben gelegen:
"Dat was een éénpersoons deken, wij sliepen onder een tweepersoons deken. Dus de deken die [slachtoffer] heeft gekregen was een deken van één van de kinderen. Voor onszelf hadden we een tweepersoons deken."

Oplegging van straf en/of maatregel

Zoals hiervoor overwogen sluit het hof zich aan bij de strafmotivering van de rechtbank voor wat betreft de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Ten onrechte heeft de rechtbank de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht niet in mindering gebracht op de straf. Derhalve zal het hof de straf vernietigen en ook een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenishechtenis heeft doorgebracht.

Vordering van de erven van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 25.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 15.000,00. Ter terechtzitting van het hof is gebleken dat [slachtoffer] op 27 juli 2015 is overleden. Mevrouw [gemachtigde] heeft zich als gemachtigde van de benadeelde partij in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Nu [slachtoffer] na het instellen van het hoger beroep is overleden zal de vordering worden toegewezen aan de erven van [slachtoffer] .
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Gelet op het vorenstaande dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de erven van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de ervenerven van [slachtoffer] .
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de erven van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
110 (honderdentien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van de erven van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de erven van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de erven van de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. T.M.L. Wolters en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Schulte, griffier,
en op 30 juni 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G. Dam is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.