In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichtingen van een man en vrouw na hun echtscheiding. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld op € 77,50 per kind per maand en het verzoek om partneralimentatie was afgewezen. De vrouw verzocht in hoger beroep om een verhoging van de kinderalimentatie naar € 141,50 per kind per maand en een partneralimentatie van € 922,- bruto per maand.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide partijen en de behoeften van de kinderen. De man had tot 1 juni 2015 een inkomen uit dienstverband, maar was daarna werkloos. Het hof heeft vastgesteld dat de man in de periode tot 1 juni 2015 een draagkracht had van € 676,20 per maand, terwijl de totale behoefte van de kinderen € 703,28 per maand bedroeg. Dit leidde tot een kinderalimentatie van € 120,- per kind per maand in die periode. Met ingang van 1 juni 2015 was de gezamenlijke draagkracht van de ouders onvoldoende om in de behoefte van de kinderen te voorzien, maar het hof heeft de eerder vastgestelde kinderalimentatie gehandhaafd.
Wat betreft de partneralimentatie heeft het hof geoordeeld dat de man in de periode tot 1 juni 2015 een draagkracht had van € 479,- bruto per maand, maar dat deze op nihil werd gesteld vanaf 1 juni 2015. Het verzoek van de man om de duur van de alimentatieplicht te limiteren tot 1 januari 2016 werd afgewezen, omdat het hof van oordeel was dat de vrouw niet in staat was om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en de alimentatieverplichtingen werden opnieuw vastgesteld, met inachtneming van de draagkracht en behoefte van beide partijen.