Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.175.869/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 3639388 MC EXPL 14-14686)
arrest van 28 juni 2016 in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ( België ),
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
[appellant],
advocaat: mr. S.W. van Zijll, kantoorhoudend te Rotterdam,
tegen
Verwelius Vastgoed VI B.V.,
gevestigd te Huizen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Verwelius,
Verwelius,
advocaat: mr. M.J. Koning, kantoorhoudend te Amsterdam.
1.Het geding in eerste instantie
1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 29 april 2015 van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, locatie Almere (hierna: de kantonrechter).
2.Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 28 juli 2015 en het herstelexploot van 30 juli 2015;
- de memorie van grieven (met productie);
- de memorie van antwoord;
- de akte van depot (USB-stick) en de akte bewijslevering/indiening producties (met producties) d.d. 23 februari 2016 van [appellant] ;
- de antwoordakte d.d. 22 maart 2016 van Verwelius.
2.2
Vervolgens heeft Verwelius de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd.
3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.1
Het hof gaat in hoger beroep - voor zover relevant voor de beoordeling van het geschil - uit van de volgende feiten die als vaststaand hebben te gelden.
3.2
[appellant] heeft een woning gehuurd van Verwelius. Bij dagvaarding van 6 mei 2014 heeft Verwelius [appellant] in rechte betrokken en (na eisvermeerdering) gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 3.024,68 met rente en kosten. Van de hoofdsom wordt een bedrag van € 2.724,90 gevorderd ten titel van achterstallige huur vermeerderd met herstelkosten en verminderd met het bedrag van de eindafrekening. De procedure is aanhangig gemaakt bij de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, afdeling privaatrecht, locatie Haarlem, en aldaar geregistreerd onder nummer 3074795 \ CV EXPL 14-5426. [appellant] is in persoon verschenen in de procedure en heeft verweer gevoerd tegen de vordering van Verwelius. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 2 oktober 2014 heeft de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland (samengevat) de vordering van Verwelius toegewezen en [appellant] veroordeeld tot betaling van € 3.024,68, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.724,90 vanaf de respectieve vervaldata tot de dag der voldoening van (de deelbetalingen van) dit bedrag. Tevens is [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Verwelius (€ 557,77 aan verschotten en € 350,- voor salaris gemachtigde).
3.3
Met het inleidende exploot van 25 november 2014 in de onderhavige procedure heeft [appellant] Verwelius gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, locatie Almere. De vordering zoals geformuleerd in de inleidende dagvaarding luidt:
"Eiser (hof: [appellant] ) aan u, kantonrechter, verzoekt om de Eiser geheel vrij te stellen van de door Gedaagde (hof: Verwelius) vastgestelde hoofdsom van € 3.024,68 en enige eventuele andere bijkomende kosten die Gedaagde op Eiser wenst te verhalen. Tenslotte de gedaagde bij vonnis te veroordelen tot betaling van de navolgende bedragen aan Eiser:
Kosten deurwaarder, betekenen exploot, inclusief BTW € 102,27.
Tegemoetkoming in reiskosten gemaakt om zitting bij te wonen € p.m. [Nader vast te stellen]
Totaal zijnde een bedrag ad € 3.126,95 + p.m."
3.4
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter overwogen dat [appellant] kennelijk meent dat hij door de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland ten onrechte is veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Verwelius. In plaats van Verwelius zelf te dagvaarden, had [appellant] echter hoger beroep dienen in te stellen van het vonnis van 2 oktober 2014. Aangezien de termijn daarvoor verstreken is, heeft laatstgenoemd vonnis gezag van gewijsde en beroept Verwelius zich hier terecht op, aldus de kantonrechter. De vordering van [appellant] is door de kantonrechter vervolgens afgewezen en [appellant] is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Verwelius ten bedrage van € 350,-.
4.De beoordeling in hoger beroep
4.1
[appellant] is woonachtig in België . Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval: het geschil betreft een burgerlijke en handelszaak als bedoeld in art. 1 lid 1 van de Brussel I-Verordening. Ingevolge art. 2 lid 1 van deze verordening heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht, omdat de gedaagde partij in Nederland is gevestigd. Tussen partijen is niet in geschil dat de toewijsbaarheid van de vordering moet worden beoordeeld naar Nederlands recht, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
4.2
[appellant] heeft twee grieven ontwikkeld.
Grief 1en de daarop gegeven toelichting komen er op neer dat zowel de (kantonrechter bij) de rechtbank Midden-Nederland als de (kantonrechter bij) de rechtbank Noord-Holland is tekort geschoten in de verplichting om [appellant] , die in eerste aanleg in persoon procedeerde, juist en volledig voor te lichten over zijn rechtsmiddelen.
Grief 2strekt ertoe dat de vordering van [appellant] alsnog moet worden toegewezen, omdat Verwelius zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van recht en/of misbruik van procesrecht (door zo vaak om uitstel te vragen dat de appeltermijn is verstreken voordat [appellant] er achter kwam dat zijn veronderstelling dat hij terecht verzet had aangetekend van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 2 oktober 2014 onjuist bleek) en omdat de toewijzing van de vordering van Verwelius door de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland berust op een valse getuigenis. Onder meer van deze laatste stelling heeft [appellant] bewijs aangeboden, welk aanbod hij bij zijn akten van 23 februari 2016 nader gestalte heeft gegeven. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Grief 1en de daarop gegeven toelichting komen er op neer dat zowel de (kantonrechter bij) de rechtbank Midden-Nederland als de (kantonrechter bij) de rechtbank Noord-Holland is tekort geschoten in de verplichting om [appellant] , die in eerste aanleg in persoon procedeerde, juist en volledig voor te lichten over zijn rechtsmiddelen.
Grief 2strekt ertoe dat de vordering van [appellant] alsnog moet worden toegewezen, omdat Verwelius zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van recht en/of misbruik van procesrecht (door zo vaak om uitstel te vragen dat de appeltermijn is verstreken voordat [appellant] er achter kwam dat zijn veronderstelling dat hij terecht verzet had aangetekend van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 2 oktober 2014 onjuist bleek) en omdat de toewijzing van de vordering van Verwelius door de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland berust op een valse getuigenis. Onder meer van deze laatste stelling heeft [appellant] bewijs aangeboden, welk aanbod hij bij zijn akten van 23 februari 2016 nader gestalte heeft gegeven. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4.3
Het hof stelt voorop dat ingevolge art. 236 lid 1 Rv beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Vast staat, dat tegen het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 2 oktober 2014 niet tijdig hoger beroep is ingesteld, zodat dit vonnis kracht van gewijsde heeft.
4.4
Evenals de kantonrechter is het hof van oordeel dat de vorderingen van [appellant] in deze procedure erop neerkomen dat [appellant] meent dat hij door de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 2 oktober 2014 ten onrechte is veroordeeld tot betaling van enig bedrag aan Verwelius en dat hij dat in deze procedure recht wil zetten. Aldus heeft onderhavig geschil betrekking op dezelfde rechtsbetrekking als waarover de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 2 oktober 2014 tussen partijen reeds bindend heeft beslist.
4.5
De door [appellant] aangevoerde omstandigheden:
(I) dat hij abusievelijk dacht dat hij door de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland bij verstek was veroordeeld, zodat hij van het vonnis van 2 oktober 2014 in verzet diende te komen,
(II) dat de (kantonrechter van) de rechtbank Noord-Holland [appellant] onjuist zou hebben geadviseerd door hem naar aanleiding van zijn schriftelijke reactie op het vonnis van 2 oktober 2014 waarin hij aangeeft hiertegen in verweer te willen komen naar het Juridisch Loket te verwijzen,
(III) dat hij Verwelius abusievelijk - in wat hij eveneens abusievelijk meende te zijn een verzetprocedure - voor de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft gedaagd,
(IV) dat laatstgenoemde kantonrechter onderscheidenlijk rechtbank hem niet tijdig op zijn vergissing(en) heeft gewezen, en
(V) dat Verwelius misbruik heeft gemaakt van de situatie door zo vaak uitstel te vragen dat [appellant] zijn onder III vermelde fouten niet meer kon herstellen omdat de appeltermijn inmiddels was verstreken,
brengen niet mee dat aan het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 2 oktober 2014 geen gezag van gewijsde toekomt.
4.6
Het gesloten stelsel van in de wet geregelde rechtsmiddelen houdt in dat zelfs indien - zoals [appellant] stelt - het vonnis van 2 oktober 2014 van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland op een onjuiste grondslag is gebaseerd, dit vonnis niet anders dan door een rechtsmiddel kan worden aangetast (vgl. HR 27 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0773). Tegen dat vonnis heeft [appellant] echter niet tijdig het juiste rechtsmiddel van hoger beroep aangewend. Het door [appellant] in deze procedure aangedragen bewijs, alsmede zijn aanbod om ook overigens nog bewijs van de onjuistheid van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 2 oktober 2014 bij te brengen, is derhalve niet ter zake dienend, aangezien het niet tot toewijzing van zijn vorderingen kan leiden. Het hof passeert het bewijsaanbod. De stelling van [appellant] dat Verwelius misbruik van procesrecht heeft gemaakt, faalt eveneens, aangezien de appeltermijn reeds was verstreken ten tijde van het verstrijken van het eerste (reguliere) uitstel van vier weken voor de conclusie van antwoord in eerste aanleg dat door de rechtbank aan Verwelius is verleend.
4.7
De grieven van [appellant] stuiten, in al hun onderdelen, op het voorgaande af. Het vonnis van de kantonrechter van 29 april 2015, waarvan beroep, zal worden bekrachtigd.
4.8
[appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De proceskosten in hoger beroep zullen worden vastgesteld op € 711,- aan verschotten en op € 948,- aan geliquideerd salaris van de advocaat (1½ punt in tarief I).
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 29 april 2015;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en stelt deze
kosten aan de zijde van Verwelius vast op € 711,- aan verschotten en op € 948,- aan geliquideerd salaris van de advocaat, en verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. K.M. Makkinga en mr. J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 28 juni 2016.