ECLI:NL:GHARL:2016:526

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
21-002110-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door hulpverlener met cliënten en zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, werkzaam in de maatschappelijke zorg, is veroordeeld voor ontucht met twee cliënten, die aan zijn zorg waren toevertrouwd, en voor zware mishandeling van een derde slachtoffer. De ontucht is gepleegd in de periode van 2003 tot 2007, waarbij de verdachte seksuele handelingen heeft verricht met de cliënten, die zich in een kwetsbare positie bevonden. Het hof heeft het verweer van de verdachte verworpen dat de hulpverleningsrelatie geen rol heeft gespeeld bij de seksuele handelingen. De verdachte is ook veroordeeld voor zware mishandeling van een slachtoffer, waarbij hij deze heeft geschopt, wat resulteerde in een gescheurde milt die operatief moest worden verwijderd. De strafoplegging omvat een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is de verdachte voor 5 jaar ontzet van het recht om in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg te werken. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd aan de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002110-14
Uitspraak d.d.: 27 januari 2016
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 29 november 2013 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 06-950661-12 en 05-740040-13, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1958] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
 veroordeling van verdachte ter zake het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde tot:
 een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en de volgende bijzondere voorwaarden:
 dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd verplicht is te houden aan de aanwijzingen van de reclassering en verplicht is zich op tijdstippen door de reclassering te bepalen te melden bij de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
 ontzetting van de verdachte van het recht tot uitoefening van werkzaamheden in de gezondheidszorg/maatschappelijke zorg voor de duur van 5 jaren;
 toewijzing van de gehele vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. B.L.M. Ficq, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde (parketnummer 06-950661-12) en het onder parketnummer 05-740040-13 tenlastegelegde kan verdachte daarin niet worden ontvangen.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 06-950661-12:
3:
hij (op één of meer tijdstippen) in de periode van 1 juli 2003 tot en met 31 juli 2007, te 't Harde en/of Ermelo en/of elders in Nederland, en/of te Frankrijk, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke- en/of gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die toen als cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg was toevertrouwd, immers heeft verdachte met die [slachtoffer 1] geslachtsgemeenschap gehad en/of zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen en/of die [slachtoffer 1] gevingerd en/of aan de borsten betast en/of gelikt en/of haar hand naar zijn penis gebracht;
4:
hij (op één of meer tijdstippen) in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2008, te 't Harde en/of Oldebroek en/of Kampen en/of elders in Nederland, en/of te Frankrijk, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke- en/of gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , die toen als cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg was toevertrouwd, immers heeft verdachte met die [slachtoffer 2] geslachtsgemeenschap gehad en/of die [slachtoffer 2] gevingerd en/of de borsten van die [slachtoffer 2] betast en/of gelikt en/of haar hand naar zijn penis gebracht;
5:
hij op of omstreeks 11 juni 2012 te Doornspijk, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een gescheurde milt (die daarna in het ziekenhuis operatief is verwijderd), door deze [slachtoffer 3] opzettelijk één of meermalen tegen de zijkant van zijn lichaam te schoppen/trappen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde:
Standpunt verdediging ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde (aangeefster [slachtoffer 1] )
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zij het gedurende een kortere periode dan tenlastegelegd. Hij is met de beschreven handelingen gestopt, toen hij een relatie kreeg met zijn huidige partner, [getuige 1] , medio 2005.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de pleegperiode beperkt dient te worden in dier voege dat deze medio 2005 is geëindigd.
Standpunt verdediging ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde (aangeefster [slachtoffer 2] )
Door de verdediging is naar voren gebracht dat de therapeutische ondersteuning door verdachte aan aangeefster [slachtoffer 2] van korte duur is geweest en dat de seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster [slachtoffer 2] hebben plaatsgevonden na het beëindigen van de therapie. Verdachte dient derhalve van het onder 4 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De strafbaarstelling in artikel 249, tweede lid, onder 3o, van het Wetboek van Strafrecht van de daar bedoelde hulpverlener die ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd, kent een zeer ruim toepassingsbereik. Zij geldt als uitgangspunt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld bestaat. De bepaling beschermt de patiënt of cliënt onder meer tegen misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat hij van hem heeft gewonnen. In geval van een in bedoeld artikellid bestaande hulpverleningsrelatie is slechts dan bij wijze van uitzondering geen sprake van ‘ontucht plegen’ indien die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest.
Verdachte was medeoprichter en directeur van de stichting [stichting] . Volgens verdachte hadden de cliënten van [stichting] hevige ‘problematieken’. Zijn werkzaamheden bij de stichting bestonden uit het begeleiden van de cliënten. Hij gaf psycho-fysieke training, hij stuurde werkdagen aan en maakte behandelplannen. De cliënten maakten reflectieverslagen aan de hand waarvan ze individueel cliënt-hulpverlenersgesprekken met hem hadden.
Over de aan cliënten verleende zorg- en/of hulpverlening werd weinig op papier gezet. Dat gold ook voor de zorg- /hulpverlening aan de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij het einde van de hulpverleningstrajecten met aangeefster [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet heeft gemarkeerd.
Aangeefster [slachtoffer 1]
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de seksuele handelingen tussen haar en verdachte hebben plaatsgevonden vanaf 2003 tot juli 2007. De seksuele handelingen stopten toen verdachte een relatie kreeg met [getuige 1] , maar in juni 2007 heeft verdachte haar nog een keer seksueel betast voordat zij naar Griekenland is vertrokken, aldus [slachtoffer 1] .
Getuige [getuige 1] heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat zij in juli/augustus 2005 een relatie kreeg met verdachte.
Het hof heeft ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 1] dat zij in juni 2007 nog op seksuele wijze is betast door verdachte. Het hof acht deze verklaring betrouwbaar en hecht daar geloof aan.
Op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [getuige 1] en verdachte stelt het hof vast dat de seksuele handelingen tussen [slachtoffer 1] en verdachte hebben plaatsgevonden in de periode van juli 2003 tot juli 2007.
Aangeefster [slachtoffer 2]
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de verklaring van [slachtoffer 2] ondubbelzinnig naar voren komt dat volgens [slachtoffer 2] sprake was van een cliënt-hulpverleningsrelatie gedurende de gehele periode dat de seksuele handelingen tussen verdachte en [slachtoffer 2] plaatsvonden (tot medio 2005).
Deze verklaring vindt bevestiging in de verklaring van [getuige 2] (werknemer bij [stichting] ) afgelegd bij de rechter-commissaris, inhoudende dat [slachtoffer 2] nog langer cliënt was bij [stichting] dan [slachtoffer 1] .
Uit het rapport van het Reïntegratiebedrijf Inclusief Intervens van 27 september 2006 blijkt dat [slachtoffer 2] in het kader van een re-integratietraject ook nog werkzaam was bij [stichting] .
Verdachte zelf heeft verklaard dat hij het einde van het hulpverleningstraject van [slachtoffer 2] niet heeft gemarkeerd.
De raadsvrouw heeft betoogd dat een in juni 2003 door [slachtoffer 2] aan verdachte verzonden kaartje de verklaring van verdachte ondersteunt dat de therapie toen is/was afgesloten. Op dat kaartje staat geschreven dat verdachte heel veel voor haar heeft gedaan, dat zij hem daarvoor bedankt. Tevens vraagt zij of zij nog “voor de gezelligheid” op de boerderij mag langskomen.
Het hof is van oordeel dat deze vraag van [slachtoffer 2] op zich weliswaar aanleiding kan geven tot vraagtekens bij het voortduren van de hulpverleningsrelatie na juni 2003, maar dat deze vraagtekens hun relevantie verliezen na kennisneming van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 2] en van het re-integratierapport. Daaruit kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de hulpverleningsrelatie ook na juni 2003 is voortgezet c.q. hervat. Ook de omstandigheid dat [slachtoffer 2] nadien als werkneemster van [stichting] heeft gefunctioneerd doet aan het bestaan van die relatie niet af.
Daarbij acht het hof van belang dat sprake is geweest van een continuüm in tijd, een ononderbroken periode waarin weliswaar wellicht het accent van de relatie geleidelijk is verschoven van hulpverlener-cliënt naar werkgever-werknemer, maar waarin geen cesuur is te ontwaren die aanleiding geeft te veronderstellen dat het psychisch overwicht c.q. het gewonnen vertrouwen dat voortvloeide uit de hulpverlenersrelatie geen relevante rol (meer) heeft gespeeld bij de ontvankelijkheid van [slachtoffer 2] voor de seksuele avances van verdachte. Het tegendeel lijkt eerder aan de orde. Uit het dossier volgt veeleer dat [slachtoffer 2] van begin tot eind vervuld was van ontzag en adoratie voor/van haar ‘redder’.
Het voorgaande in acht nemende is het hof van oordeel dat het onder 3 en 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde
Door de raadsvrouw is ter terechtzitting van het hof betoogd dat verdachte van dit feit vrijgesproken dient te worden omdat – kort weergegeven – er teveel onduidelijkheid is over:
- het aantal betrokkenen;
- de gedragingen van de betrokkenen;
- de identiteit van de betrokkenen;
- de kennelijke staat van de getuigen/betrokkenen;
- de zichtpositie van de betrokkenen;
- wat er gebeurd is tussen het moment van terugkeer van aangever in zijn caravan en het
moment van hulpverlening door het ambulancepersoneel;
- de oorzaak van het letsel.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Aangever [slachtoffer 3] heeft op 20 juni 2012, zakelijk weergegeven, onder meer verklaard:
“Maandag 11 juni 2012, rond 22:00 uur, loop ik het pad af wat voor mijn caravan langs loopt. Ik verblijf op camping [naam camping] in Doornspijk. Ik liep voorbij de caravan van mijn buurman. Volgens mij heet hij [betrokkene] . Ik hoorde allerlei gerommel binnen in die caravan. Ik bedoel hiermee dat ik de indruk had dat er ruzie was. Ik zag dat [verdachte] in de deuropening van die caravan stond. Met deze caravan bedoel ik niet de caravan die naast mij staat maar een caravan verder. Dit was de caravan recht tegenover de caravan van [getuige 6] .
Op het moment dat ik in de directe omgeving van de caravan van [betrokkene] stond. Ik bedoel hiermee dat ik schuin voor de caravan stond, kreeg ik telefoon van mijn vriendin. Ik wendde bewust mijn hoofd af zodat ik niet naar [verdachte] keek. Ik nam de telefoon op en vrijwel direct hoorde ik [verdachte] roepen dat ik door moest lopen. Ik hoorde hem letterlijk roepen: “Doorlopen”. [verdachte] riep dit met een luide stem naar mij. Ik reageerde hierop door met mijn hand in zijn richting te wuiven van dat hij rustig moest doen. Hierop hoorde ik [verdachte] weer roepen dat ik door moest lopen. Ik hoorde hem letterlijk zeggen: “Doorlopen”. Ik reageerde toen in zijn richting door hem te zeggen van dat hij rustig aan moest doen en dat ik aan het bellen was. Ik weet niet meer precies wat ik heb gezegd maar het zal wel in deze trant zijn.
Hierop zag ik dat [verdachte] naar binnen in de caravan riep: “Jongens kom” of iets wat hier op lijkt. Hierop kwamen vier jongens, samen met [verdachte] , dus in totaal 5 man, op mij afrennen. Ik zag dat [verdachte] voorop liep. Ik heb hierop meteen de houding aangenomen van, “Kom maar op ik ben niet bang”. Ik hield beide handen voor mijn lichaam omhoog. Ik zag dat [verdachte] een zwaaiende beweging met zijn hand in mijn richting maakte.
Ik weet niet meer met welke hand. Ik had meteen het gevoel dat hij mij wilde slaan. Vervolgens heb ik met rechterhand een stompende beweging terug gemaakt. Ik heb [verdachte] hierbij niet geraakt. [verdachte] was hier blijkbaar van onder de indruk waardoor hij bij mij weg dook. Hierop zag ik twee andere mannen op mij afkomen die ik allebei onder hun strot pakte. Op dat moment wist ik niet wie die twee mannen waren. Op het moment dat ik die twee mannen bij hun strot beet had, zag ik dat [verdachte] achter de mannen weg dook en achter mij weer op dook. Ik zag dat hij om mij en de twee mannen heen liep. Vervolgens voelde ik dat ik een trap kreeg ter hoogte van mij navel, op mijn ribben aan de linkerkant. Hierop zakte ik door mijn benen heen maar stond snel weer op. Ik had die twee mannen toen nog beet.
Hierna zag ik dat [medeverdachte 2] naast mij kwam lopen en hoorde ik hem zeggen: “Kom op jongen ik zal je meenemen”. Ik heb toen de mannen losgelaten en ben met [medeverdachte 2] naar mijn caravan gelopen. Eenmaal in mijn caravan begon ik over te geven. Ik ben vervolgens gaan liggen op de bank in de caravan omdat ik mij zo beroerd voelde. Hierna is de politie gebeld. Die kwam ter plaatse. Aan hun heb ik mijn verhaal verteld. Ik wist toen nog niet dat [verdachte] mij geschopt had.
Nadat de politie weg was, is de ambulance gebeld die al snel de ernst bij mij inzagen. Zij hebben mij voor onderzoek meegenomen naar het ziekenhuis. Daar bleek al snel dat mijn milt gescheurd was en dat ik twee liter bloed in mijn ingewanden had. Ik was dan ook binnen een uur geopereerd. Het feit dat ik weet wie mij geschopt heeft is mij later verteld. Dit is verteld door [getuige 4] of [getuige 4] . [getuige 4] komt veel op bezoek bij [getuige 5] die op de camping verblijft. Hij heeft alles zien gebeuren. Hij wil ook wel een getuigenverklaring afleggen.”
Door getuige [getuige 4] is op 12 juli 2012 bij de politie, onder meer en zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
“Op 11 juni 2012 ’s avonds tussen 22.00 en 22.15 uur heb ik het volgende meegemaakt. Ik was op bezoek bij [getuige 5] , wonende op camping [naam camping] te Doornspijk. Ik hoorde plotseling een hoop lawaai buiten en wilde weten wat er gebeurde. Ik ben hiertoe naar buiten gegaan en zag in hetzelfde pad als waaraan [getuige 5] woont het volgende.
Aan de andere kant van het pad zag ik dat een tweetal mannen, die ik ken als [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , de mij bekende [slachtoffer 3] vasthielden. Ik ben erheen gerend. Voordat ik aankwam gooiden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] [slachtoffer 3] op de grond. [verdachte] stond achter het hek bij iemands caravan. De caravan staat precies tegenover de caravan van [getuige 6] . Toen [slachtoffer 3] op de grond was gegooid kwam [verdachte] het pad op gerend, naar [slachtoffer 3] toe. Ik zag vervolgens met mijn eigen ogen dat [verdachte] tot driemaal toe [slachtoffer 3] in de maagstreek schopte. Ik zag [verdachte] goed aanhalen. [slachtoffer 3] lag met zijn buik naar hem toe. Ik stond er één à anderhalve meter vanaf toen dit gebeurde.”
Getuige [getuige 4] heeft op 22 mei 2013 ten overstaan van de raadsheer-commissaris onder meer – zakelijk weergegeven – verklaard als volgt:
“Ik zag een worsteling tussen een paar mannen. Twee mensen hadden [slachtoffer 3] vast en [verdachte] schopte of sloeg [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] viel op de grond en kreeg toen nog een paar schoppen. Ik zei “Is dat nodig met z’n drieën?”. Met name zei ik dat tegen [verdachte] die beter zou moeten weten omdat hij immers een eigen sportschool heeft gehad. Of ik het einde heb gezien? Dat schoppen door [verdachte] was het einde. Ik vind gewoon dat het niet hoort, 3 tegen 1, daarom heb ik erover verklaard.”
Getuige [getuige 6] heeft op 16 juli 2012 bij de politie, zakelijk weergegeven, onder meer, het volgende verklaard:
“Op maandagavond 11 juni 2012 het begon al een beetje te schemeren, zat ik in mijn caravan op camping [naam camping] te Doornspijk. Ik hoorde buiten plotseling een hoop lawaai en geschreeuw buiten. Ik ben naar buiten gegaan en stond op het erf van mijn caravan aan de kant van het pad aan de achterzijde van mijn caravan. Het lawaai en het geschreeuw hoorde ik vanaf de overkant komen van het pad vanuit de caravan van een jongen, die ik ken als [betrokkene] . Ik zag, dat vanuit de caravan van [betrokkene] de mij bekende [verdachte] kwam met een paar jonge mannen. Een man of 3 à 4. Ik zag de mij bekende [slachtoffer 3] vanaf zijn caravan aan komen lopen. Deze caravan staat ook langs hetzelfde pad, voor mij aan de overkant van het pad. [slachtoffer 3] was mobiel aan het bellen. [slachtoffer 3] stond op een bepaald moment ook dicht bij mijn caravan en die van [betrokkene] op het pad.
[verdachte] , die zei tegen [slachtoffer 3] , dat hij op moest donderen, althans iets in die trant. [slachtoffer 3] zei “Ik ben aan het bellen.” Ik zag, dat de jongemannen die bij [verdachte] waren [slachtoffer 3] vastgrepen. Hierop zag ik, dat [verdachte] ik denk wel 5 keer op het lichaam van [slachtoffer 3] schopte. Hij deed dit van achteren weg aan de zijkant op het lichaam van [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] kreeg eerst een paar trappen toen hij nog stond en vastgehouden werd. [slachtoffer 3] kwam vervolgens op de grond terecht. Of dit was doordat de jongens hem naar de grond trokken of brachten of door de trappen van [verdachte] weet ik niet precies. Toen [slachtoffer 3] op de grond lag kreeg hij nog een paar trappen van [verdachte] .
[medeverdachte 2] ontfermde zich vervolgens een beetje over [slachtoffer 3] en heeft hem vervolgens in de benen geholpen en naar de caravan toegebracht. Ik heb één en ander goed waar kunnen nemen door de afscheiding tussen mijn erf en het pad. Ik heb me er niet mee bemoeid. Ze hebben mij helemaal nooit gezien.
[verdachte] ken ik van de camping en dat hij vroeger een sportschool in Nunspeet had. Ik vergis mij niet in de persoon. Het was duidelijk [verdachte] .”
Bij de raadsheer-commissaris verklaart [getuige 6] op 10 juli 2015 dat hij niets van de schermutseling heeft kunnen zien, maar alleen maar geluiden heeft gehoord. Een verklaring die [getuige 6] overigens inleidt met de mededeling dat zijn geheugen “af en toe niet zo goed is”.
Aan deze verklaring van [getuige 6] , drie jaren later afgelegd bij de raadsheer-commissaris, hecht het hof geen geloof. Immers heeft [getuige 6] destijds, vlak na het gebeuren, tot in detail verklaard wat hij heeft gezien en ook specifiek dat hij “één en ander” goed heeft kunnen waarnemen. Zijn eerste verklaring wordt ook ondersteund door de verklaringen van [getuige 4] en aangever. Daarbij verdient opmerking dat ook medeverdachte [medeverdachte 2] de aanwezigheid van [getuige 6] op de plaats delict lijkt te bevestigen waar hij op 22 mei 2013 ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaart: “Of ik [getuige 6] heb gezien bij de mishandeling? Hij stond wel buiten, volgens mij.”
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 6 november 2012 ten overstaan van de politie onder meer – zakelijk weergegeven - als volgt verklaard:
“ [verdachte] is mijn baas. Wij zaten met z’n vieren in de caravan van [betrokkene] . Na korte tijd kwam rooie [slachtoffer 3] (Hof: aangever [slachtoffer 3] ) bij de caravan van [betrokkene] . [verdachte] vloog overeind en [verdachte] ging in de deuropening staan en ik hoorde hem schreeuwen tegen rooie [slachtoffer 3] . Dat waren woorden in de trend van “opdonderen”. Hierop zag ik [verdachte] naar buiten vliegen richting rooie [slachtoffer 3] . Terwijl zij daar aan het bekvechten zijn zie ik dat [verdachte] instapte om rooie [slachtoffer 3] een schop te geven. Ik zag dat [verdachte] een stap naar voren deed en dat [verdachte] een schop wilde geven. Dat lukte niet zo goed omdat [verdachte] volgens mij uitgleed. Het ging zo snel. Ik weet niet of [verdachte] vaker geschopt heeft. Hij probeerde rooie [slachtoffer 3] gewoon een schop te geven. Ik kon niet zien of rooie [slachtoffer 3] geraakt werd door die trap omdat [verdachte] met zijn rug naar mij toe stond.“
Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaart, zakelijk weergegeven, onder meer, dat [medeverdachte 1] [verdachte] bij [slachtoffer 3] probeerde weg te trekken, dat hij [slachtoffer 3] bij het hek heeft weggetrokken, dat hij met [slachtoffer 3] naar zijn caravan is gelopen, dat [slachtoffer 3] daar op de bank ging liggen en moest overgeven.
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat in het ziekenhuis bij [slachtoffer 3] een ernstige miltscheuring werd geconstateerd en dat zijn milt meteen verwijderd moest worden.
Verdachte ontkent aangever te hebben geschopt. Hij heeft hem wel tegen de afscheiding geduwd, maar meer niet. Bovendien, zo verklaart verdachte ten overstaan van de politie, is hij na een heupoperatie in 2003 beperkt in zijn bewegingen. Ten overstaan van het hof heeft verdachte gesteld dat deze beperking met zich bracht dat hij ten tijde van het delict überhaupt niet kon schoppen.
De raadsvrouw heeft het hof adequaat en op goede gronden veel argumenten aangereikt om het voorhanden be- en ontlastend bewijs uiterst kritisch en behoedzaam te bezien. Daarbij heeft zij tevens gewezen op de risico’s van terugredeneren en collaborative storytelling. Niettemin heeft het hof (mede) op grond van bovengenoemde wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan. Daarbij verdient nog opmerking dat het hof geen geloof hecht aan verdachtes verklaring dat hij door een heupoperatie aangever niet zou hebben kunnen schoppen. Verdachtes stelling dat die beperking zou bestaan na een heupoperatie in 2003 lijkt moeilijk te rijmen met een als bijlage bij de pleitnota overgelegd artikel uit het tijdschrift [tijdschrift] . Dit artikel bevat een foto waarop volgens het onderschrift “kickbokstrainer [verdachte] ” (goed herkenbaar) te zien is die tijdens een training op hoofdhoogte een trap uitdeelt aan zijn opponent. Verdachtes gestelde fysieke onvermogen om aangever te schoppen wringt tevens met het feit dat zijn directe collega/werknemer [medeverdachte 1] niet rept van het feit dat verdachte, wiens dagelijks bezigheden onder meer bestaan in het verzorgen van psycho-fysieke weerbaarheidstrainingen, niet tot schoppen in staat zou zijn, maar juist verklaart te hebben gezien dat verdachte wel schopte. Tot slot wordt het fysiek onvermogen om [slachtoffer 3] te schoppen wegens een disfunctionerende heup weersproken door verdachtes op 9 oktober 2012 – vier maanden na het delict - ten overstaan van de politie (in het zedendossier p. 1160) afgelegde verklaring waar hij met kennelijk enthousiasme vertelt over een succesvolle heupoperatie in België en in dat verband onder meer opmerkt “ik kan er alles mee”.
Op grond van de verklaringen van de getuigen [getuige 6] , [getuige 4] , van [medeverdachte 2] en van aangever, afgelegd bij de politie en zoals hiervoor weergegeven, en de geneeskundige verklaring omtrent het letsel van aangever, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid, geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 06-950661-12 onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 06-950661-12:
3:
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2003 tot en met 31 juli 2007, te 't Harde en/of Ermelo en/of elders in Nederland, en/of te Frankrijk, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die toen als cliënt aan verdachtes hulp en zorg was toevertrouwd, immers heeft verdachte met die [slachtoffer 1] geslachtsgemeenschap gehad en zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen en die [slachtoffer 1] gevingerd en de borsten betast en gelikt en haar hand naar zijn penis gebracht;
4:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 augustus 2005, te 't Harde en/of Oldebroek en/of Kampen en/of elders in Nederland, en/of te Frankrijk, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , die toen als cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg was toevertrouwd, immers heeft verdachte met die [slachtoffer 2] geslachtsgemeenschap gehad en die [slachtoffer 2] gevingerd en de borsten van die [slachtoffer 2] betast en haar hand naar zijn penis gebracht.
5:
hij op 11 juni 2012 te Doornspijk, aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een gescheurde milt (die daarna in het ziekenhuis operatief is verwijderd), door deze [slachtoffer 3] opzettelijk één of meermalen tegen de zijkant van zijn lichaam te schoppen/trappen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 06-950661-12 onder 3 en 4 bewezen verklaarde levert
telkensop:
werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 06-950661-12 onder 5 bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft, onder meer door overlegging van producties (waaronder een door het hof bekeken tv-documentaire), erop gewezen dat hij met zijn stichting [stichting] gedurende meerdere jaren in positieve zin veel heeft bijgedragen aan de samenleving. Met een eigen plan van aanpak hebben verdachte en zijn collega's zich tot het uiterste ingespannen om kwetsbare personen (zoals ex-verslaafden en mensen met (andersoortige) psychische problemen) sterker en weerbaarder te maken. Daarbij boden zij ook hulp en steun daar waar de reguliere hulpverlening stopte. Bedoelde producties en het politiedossier bevatten de nodige aanknopingspunten dat verdachtes aanpak aan veel mensen ook daadwerkelijk soelaas heeft geboden. Dit zonder meer prijzenswaardig aspect van verdachtes werkzaamheden verliest evenwel alle glans als de zorg voor de medemens overgaat in het gedrag zoals in de bewezenverklaring omschreven.
Verdachtes methode van coaching werd onder andere gekenmerkt door openheid en discipline. Het is wrang te moeten constateren dat verdachte, één van de twee grondleggers van de door [stichting] voorgestane aanpak, in ieder geval in zijn relatie tot de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van zijn kant deze kenmerken zelf niet waar heeft kunnen maken. Relaties waarin van enige gelijkwaardigheid tussen de partners geen sprake was. Deze relaties werden gekenmerkt door heimelijkheid, waarin verdachtes primaire driften kennelijk de boventoon voerden. Ook aangeefsters betroffen (uiterst) kwetsbare personen, jonge vrouwen met een ronduit ellendige voorgeschiedenis. Een voorgeschiedenis waarvan zij in het kader van de therapie verdachte deelgenoot maakten, zodat hij, in aanmerking genomen zijn jarenlange ervaring, zich van die kwetsbaarheid ook terdege bewust moet zijn geweest. En juist op deze vrouwen, die zich aldus aan hun 'redder' hadden onderworpen, heeft verdachte meerdere jaren en herhaaldelijk zijn seksuele lusten botgevierd. Hij heeft op zeer manipulatieve wijze misbruik gemaakt van hun kwetsbaarheid en hun vertrouwen in hem.
Het spreekt voor zich dat dit misbruik door verdachte voor zijn slachtoffers voorzienbare en ingrijpende negatieve consequenties teweeg heeft gebracht die voortduren tot op de dag van vandaag. De ter zitting van het hof afgelegde slachtofferverklaringen laten in dat verband aan duidelijkheid weinig te wensen over.
Het hof rekent dit verdachte, een intelligente man zonder gebrekkige ontwikkeling of persoonlijkheidsstoornis, zwaar aan.
Opmerking daarbij verdient wel dat verdachte inmiddels, denkelijk na/door het ondergaan van therapie, in elk geval ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 1] ook zelf tot het inzicht is gekomen dat zijn handelwijze uiterst laakbaar te achten is. In de visie van het hof wordt het tijd dat dit inzicht ook ten aanzien van zijn slachtoffer [slachtoffer 2] doorbreekt. Mede daartoe strekt dit arrest.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer 3] door hem dusdanig hard tegen het lichaam te schoppen dat hij hier een gescheurde milt aan heeft overgehouden. De milt moest operatief worden verwijderd.
Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. De gevolgen hadden nog ernstiger kunnen zijn aangezien niet meteen hulp is ingeroepen voor het slachtoffer en zonder hulp het slachtoffer dood had kunnen bloeden. Door aandringen van een ander is uiteindelijk de politie gebeld en de politie heeft gezorgd voor een ambulance voor aangever.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 december 2015 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Door de psycholoog [psycholoog] is op 3 september 2015 een rapport opgemaakt omtrent de persoon van de verdachte. Daarin staat beschreven dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, maar dat de aard van de persoonlijkheid van verdachte wel maakt dat hij in hulpverleningscontacten kan doorschieten in de betrokkenheid en daarmee grenzen van de professionele hulpverlening over kan gaan.
Door de verdediging is naar voren gebracht dat verdachte bijna alles is kwijtgeraakt naar aanleiding van deze strafzaak en dat hij in zijn omgeving met de nek wordt aangekeken. Een gevangenisstraf langer dan het reeds ondergane voorarrest zou tot gevolg hebben dat hij alles kwijt raakt, aldus de raadsvrouw.
De gepleegde zedenmisdrijven zijn oude feiten, deels meer dan tien jaar geleden. De aangifte is door beide slachtoffers circa vijf jaar na dato gedaan.
Het hof houdt bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte rekening met het tijdsverloop.
Door de raadsvrouw is betoogd dat in vergelijkbare strafzaken in die periode aanmerkelijke lagere straffen zijn opgelegd dan de straf die door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. Ook het hof heeft gekeken naar de strafoplegging in vergelijkbare zaken en bevestigt de vorengenoemde constatering van de raadsvrouw over de hoogte en de aard van de straffen. Hier houdt het hof rekening mee bij de strafbepaling.
Alles in overweging nemende is het hof van oordeel dat verdachte niet anders bestraft kan worden dan met een forse, deels voorwaardelijke, gevangenisstraf in combinatie met een maximale werkstraf. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal niet van langere duur zijn dan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact en een contactverbod met de aangeefster [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden verbonden.
Om recidive te voorkomen legt het hof aan verdachte als bijkomende straf een ontzegging op van het recht werkzaamheden te verrichten als hulpverlener in de (gezondheids- of maatschappelijke) zorg voor de duur van vijf (5) jaar.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.264,16. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.264,16. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Deze vordering is door de verdediging, noch wat betreft het rechtstreeks verband tussen de geleden schade en het bewezenverklaarde feit, noch wat de hoogte betreft gemotiveerd betwist, zodat deze voor toewijzing gereed ligt.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.620,80. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.520,80. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Deze vordering is door de verdediging, noch wat betreft het rechtstreeks verband tussen de geleden schade en het bewezenverklaarde feit, noch wat de hoogte betreft gemotiveerd betwist, zodat deze voor toewijzing gereed ligt.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.350,--. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Deze vordering is door de verdediging - behoudens voor zover verdachte van dit feit zou worden vrijgesproken, hetgeen in deze evenwel niet aan de orde is - noch wat betreft het rechtstreeks verband tussen de geleden schade en het bewezenverklaarde feit, noch wat de hoogte betreft gemotiveerd betwist, zodat deze voor toewijzing gereed ligt.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 36f, 57, 63, 249 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 06-950661-12 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 05-740040-13 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 06-950661-12 onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 06-950661-12 onder 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verplicht is zich te houden aan de aanwijzingen van de
reclasseringen zich op tijdstippen door de reclassering te bepalen te melden bij de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd
verboden is op enigerlei wijze contact te hebbenmet de slachtoffers
[slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van werkzaamheden in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg voor de duur van
5 (vijf) jaren.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 06-950661-12 onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.264,16 (zesduizend tweehonderdvierenzestig euro en zestien cent) bestaande uit € 264,16 (tweehonderdvierenzestig euro en zestien cent) materiële schade en € 6.000,-- (zesduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 06-950661-12 onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.264,16 (zesduizend tweehonderdvierenzestig euro en zestien cent) bestaande uit € 264,16 (tweehonderdvierenzestig euro en zestien cent) materiële schade en € 6.000,-- (zesduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
66 (zesenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 06-950661-12 onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.620,80 (zesduizend zeshonderdtwintig euro en tachtig cent) bestaande uit € 620,80 (zeshonderdtwintig euro en tachtig cent) materiële schade en € 6.000,-- (zesduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 06-950661-12 onder 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.620,80 (zesduizend zeshonderdtwintig euro en tachtig cent) bestaande uit € 620,80 (zeshonderdtwintig euro en tachtig cent) materiële schade en € 6.000,-- (zesduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
68 (achtenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 06-950661-12 onder 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.350,-- (vijfduizend driehonderdvijftig euro) bestaande uit € 5.000,-- (vijfduizend euro) materiële schade en € 350,-- (driehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 06-950661-12 onder 5 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.350,-- (vijfduizend driehonderdvijftig euro) bestaande uit € 5.000,-- (vijfduizend euro) materiële schade en € 350,-- (driehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
61 (eenenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. B.F.A. van der Krabben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 27 januari 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. B.F.A. van der Krabben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 27 januari 2016.
Tegenwoordig:
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
mr. T. Faber, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.