Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster,
wonende te [plaatsnaam] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [verweerder] ,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het verweerschrift met producties, tevens incidenteel hoger beroep;
13 juli 2016 of zoveel eerder als mogelijk is.
A. voor zover de wet toelaat, de bestreden beschikking te vernietigen:
C. te bepalen dat het verzoek van [verweerder] om vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst ten onrechte is toegewezen;
D. primair te bepalen dat de arbeidsovereenkomst eindigt op 1 april 2016 en - subsidiair - in goede justitie het tijdstip te bepalen waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt;
E. [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, een bedrag aan salaris voor de advocaat van VFP daaronder begrepen.
3.De vaststaande feiten
“In de productieafdeling bevindt zich een bak met daarin rollen folie. Het betreft rollen die om uiteenlopende redenen tijdens of na het productieproces zijn afgelegd. Ook al zijn de rollen afgelegd, ze bezitten nog wel degelijk een financiële waarde. De rollen worden door medewerkers van onze afdeling geselecteerd: de rollen die daarvoor in aanmerking komen, worden verkocht en het restant gaat naar aan afvalverwerker, die ons daarvoor een vergoeding betaalt.Op 12 juli 2015 hebt u zonder daarvoor van ons, een andere rechthebbende of een bevoegd persoon toestemming te hebben gekregen of anderszins daartoe gerechtigd was, ten minste twee rollen folie uit voormelde bak weggenomen en meegenomen.Tijdens ons gesprek op 25 augustus 2015 hebben wij u in de gelegenheid gesteld een rechtvaardiging te geven voor uw gedrag. Aanvankelijk beweerde u toestemming te hebben gekregen de rollen mee te nemen. Navraag leerde dat aan u voor het meenemen van de rollen folie op 12 juli 2015 geen toestemming was verleend. Daarmee geconfronteerd gaf u toe de rollen zonder toestemming te hebben weggenomen en meegenomen.Uw hiervoor beschreven handelen is voor ons onacceptabel. Wij kunnen niet tolereren dat u zaken wegneemt en/of meeneemt, die niet u toebehoren doch aan ons bedrijf. Van een werknemer van ons bedrijf verwachten wij dat deze de eigendomsrechten van ons bedrijf respecteert en bovendien voor honderd procent betrouwbaar is. Aan die hoge eis kunt u kennelijk niet voldoen. Mede als gevolg van uw handelen, is ons vertrouwen in u volledig komen te vervallen.De hiervoor gemelde feiten (het wegnemen en meenemen van voormelde rollen folie, alsmede het verlies van ons vertrouwen in u), zowel de gemelde feiten afzonderlijk als in onderling verband en samenhang, vormen voor ons een dringende reden om de arbeidsverhouding met u te beëindigen. Op voormelde gronden bent u in voormeld gesprek op 25 augustus 2015 per diezelfde datum op staande voet ontslagen onder onverwijlde mededeling van de redenen vervat in deze brief. Gemeld ontslag wordt u bij dezen schriftelijk bevestigd en – zo nodig – bij dezen herhaald.
4.Het verzoek en de beoordeling in eerste aanleg
Primair:
I. het ontslag op staande voet te vernietigen;
II. te bepalen dat VFP wordt veroordeeld tot wedertewerkstelling;
III. te bepalen dat VFP wordt veroordeeld tot doorbetaling aan [verweerder] van zijn loon totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot een einde komt dan wel een beslissing te nemen die de kantonrechter juist acht;
IV. te bepalen dat VFP zal worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en de wettelijke rente over het achterstallig salaris vanaf 25 augustus 2015, althans voor zover VFP in gebreke is het salaris te voldoen;
V. VFP te veroordelen in de proceskosten, daaronder begrepen de kosten van de advocaat.
VI. te bepalen dat VFP wordt veroordeeld een billijke vergoeding te betalen aan [verweerder] ;
VII. te bepalen dat VFP wordt veroordeeld de transitievergoeding ad € 21.906,- aan [verweerder] te betalen.
1. het ontslag op staande voet, zoals op 25 augustus 2015 aan [verweerder] gegeven, vernietigd;
2. VFP veroordeeld om [verweerder] per de datum van de beschikking weder te werk te stellen;
3. VFP veroordeeld tot doorbetaling aan [verweerder] van zijn loon totdat de arbeidsovereenkomst wel rechtsgeldig tot een einde komt;
4. VFP veroordeeld tot betaling van de op 10% te stellen wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over het achterstallig salaris vanaf 25 augustus 2015 tot de dag van betaling;
5. VFP veroordeeld in de proceskosten;
6. het onder 1 tot en met 5 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
7. het meer of anders verzochte afgewezen.
5.De beoordeling in hoger beroep
“Het ontslag van [verweerder] kan niet los worden gezien van zijn context en dan met name niet van hetgeen zich heeft afgespeeld in de maanden vóór het ontslag. VFP was omstreeks april 2015 getipt dat vier (niet met name genoemde) werknemers van VFP (waaronder drie Turkse werknemers) zich schuldig maakten aan het stelselmatig verkopen van rollen aluminiumfolie aan een Turkse groothandel. VFP heeft daarop zelf waargenomen dat op de website van de betreffende groothandel rollen aluminiumfolie te koop werden aangeboden die verdacht veel leken op de rollen die VFP produceerde. Voor VFP was voorgaande reden een onderzoek te starten, onder meer door in haar bedrijf bij de bak waarin afgelegde rollen aluminiumfolie werden verzameld, een camera te plaatsen. Toen in augustus 2015 de door de camera gemaakte filmbeelden werden bekeken, kwamen meerdere mogelijke daders in beeld, waaronder [verweerder] en een collega van [verweerder] . Zichtbaar was dat [verweerder] op 12 juli 2015 omstreeks kwart voor tien ’s avonds aluminiumfolie wegnam. De collega van [verweerder] nam overigens meer rollen mee dan [verweerder] op de bewuste avond meenam. Zowel [verweerder] als de collega zijn vervolgens door VFP op staande voet ontslagen.”5.8 Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof hebben VFP en haar advocaat desgevraagd met betrekking tot de gang van zaken die heeft geleid tot het ontslag op staande voet op 25 augustus 2015 - voor zover hier van belang - het volgende verklaard. VFP heeft de camera’s begin juni 2015 opgehangen en deze hebben gehangen gedurende een periode van zes tot acht weken, tot ongeveer eind juli 2015. De camerabeelden werden door werknemers van de ICT afdeling van VFP in “batches” uitgekeken, dat wil zeggen dat de beelden van een aantal opeenvolgende dagen werden bekeken. Dit uitkijken geschiedde soms dagelijks, soms met tussenpozen van enkele dagen. Met betrekking tot het moment waarop de directeur van VFP bekend was met de camerabeelden waarop [verweerder] te zien was, heeft de advocaat van VFP gerefereerd aan een door hem opgemaakte gespreksnotitie van
13 augustus 2015, die zich in zijn dossier bevindt. In deze notitie is volgens de advocaat van [verweerder] vermeld dat de directeur van VFP op 13 augustus 2015 telefonisch contact heeft opgenomen met haar advocaat en dat de directeur van VFP in dit telefoongesprek heeft verteld dat hij net een uur geleden de camerabeelden, waarop onder andere [verweerder] te zien was, had bekeken. Op basis daarvan is besloten dat een gesprek met [verweerder] zou plaatsvinden.
25 augustus 2015, is het hof van oordeel dat het door VFP aan [verweerder] op 25 augustus 2015 gegeven ontslag op staande voet niet onverwijld is geschied. De grieven 2 en 3 behoeven wegens gebrek aan belang niet meer te worden behandeld.
€ 7.018,36, wat betreft het hoger beroep gaat het om een bedrag van € 6.509,20). De advocaat van [verweerder] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof aangevoerd dat dit verzoek niet als een incidenteel hoger beroep is bedoeld. Aangezien [verweerder] met de door hem in hoger beroep verzochte proceskostenveroordeling echter een wijziging van het dictum van de bestreden beschikking beoogt - voor zover het de daarin uitgesproken proceskostenveroordeling betreft - is in zoverre sprake van een incidenteel hoger beroep. VFP heeft dit ook zo begrepen.
1 juli 2015 geldende artikel 7:683 BW hoger beroep in te stellen tegen de bestreden beschikking, waarmee zij zich niet kon verenigen. Gesteld noch gebleken is dat zij misbruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt om hoger beroep in te stellen. Evenmin kan worden geoordeeld dat zij met haar wijze van procederen bij [verweerder] nodeloze kosten heeft veroorzaakt. Het enkele feit dat [verweerder] hoge advocaatkosten heeft gemaakt, dat wil zeggen hoger dan het bedrag van de proceskosten die doorgaans op grond van het liquidatietarief worden toegewezen, dient voor zijn rekening en risico te blijven. In zoverre faalt het incidenteel hoger beroep. De bestreden beschikking dient ten aanzien van de daarin uitgesproken proceskostenveroordeling te worden bekrachtigd. Het verzoek in hoger beroep van [verweerder] om de door hem daadwerkelijk gemaakte proceskosten in hoger beroep toe te wijzen, zal worden afgewezen.