ECLI:NL:GHARL:2016:5206

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2016
Publicatiedatum
27 juni 2016
Zaaknummer
200.189.530
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling met betrekking tot de goede trouw van de schuldenaar en de hardheidsclausule

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Gelderland had eerder, op 11 april 2016, dit verzoek afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. Gedurende zijn ondernemerschap heeft hij betalingen ontvangen voor online bestelde artikelen, maar deze artikelen zijn niet of niet volledig geleverd. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke schuldenlast van bijna € 101.000,-, waaronder een schuld aan Bank of Scotland van € 71.378,37.

Het hof heeft ook geconstateerd dat [appellant] en zijn echtgenote in 2011/2012 door het wegvallen van hun betaalde banen met een aanzienlijke inkomensachteruitgang te maken kregen. Ondanks deze situatie heeft [appellant] te lang gewacht om zijn uitgavenpatroon aan te passen aan de nieuwe financiële werkelijkheid. Hij heeft ervoor gekozen om in de koopwoning te blijven wonen, ondanks de hoge maandlasten, en heeft nieuwe consumptieve betalingsverplichtingen aangegaan, waarvan hij wist dat hij deze niet kon nakomen.

Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] niet kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de omstandigheden die hebben geleid tot zijn schulden onder controle heeft gekregen. De door hem aangevoerde omstandigheden, zoals het beëindigen van zijn onderneming en het zoeken van hulp voor zijn financiële problemen, waren voor het hof onvoldoende om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.189.530
(rekestnummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/298055)
arrest van 27 juni 2016
inzake
[appellant],
wonende te [plaatsnaam] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. M. Vriezekolk.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van 11 april 2016 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 18 april 2016 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bepalen dat hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de brieven met bijlagen van 20 april 2016 en 8 juni 2016 van mr. Vriezekolk.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juni 2016, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Vriezekolk.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] , is in gemeenschap van goederen gehuwd met
[de echtgenote] (hierna: [de echtgenote] of echtgenote). Uit dat huwelijk is op [geboortedatum] een dochter geboren.
[de echtgenote] heeft gelijktijdig met [appellant] een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend en is door de rechtbank wel tot die regeling toegelaten.
en [de echtgenote] hebben in 2007 een woning gekocht voor (in totaal)
€ 214.000,-. De aan deze woning verbonden hypothecaire lasten bedroegen volgens opgave van [appellant] exclusief belastingvoordeel € 916,- bruto per maand. Ten tijde van de aankoop van de woning werkten [appellant] en [de echtgenote] beiden in loondienst. Volgens opgave van [appellant] verdiende hij tussen € 1.500,- en € 2.000,- bruto per maand en [de echtgenote] ongeveer € 2.000,- bruto per maand.
In 2011 kwam [appellant] zonder werk te zitten. Op 6 december 2011 heeft hij een webshop ( [bedrijfsnaam] ) opgericht, welke onderneming hij tot 1 september 2014 heeft geëxploiteerd. Blijkens het in het beroepschrift opgenomen overzicht bedroeg de winst over 2012 € 612,-, over 2013 € 4.972,- en over 2014 (tot 1 september) € 430,-.
[de echtgenote] raakte in 2012 haar baan kwijt. Na enkele maanden werd zij weer door haar toenmalige werkgever aangenomen. In maart 2013 werd haar werkgever in staat van faillissement verklaard en verloor zij andermaal haar baan.
Medio maart 2013 is [appellant] in loondienst getreden bij Neomax en werd hij gedetacheerd bij BAM Techniek. Eind maart 2014 is dat dienstverband geëindigd. Op 1 april 2014 is [appellant] fulltime in dienst getreden bij Monuta, bij welk bedrijf hij thans nog steeds op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur werkt. Zijn inkomsten bedragen ongeveer
€ 2.100,- bruto per maand.
In 2014 is de echtelijke woning executoriaal verkocht, waarna een restschuld aan Bank of Scotland is ontstaan.
Sinds december 2014 maakt [appellant] (samen met [de echtgenote] ) gebruik van budgetbeheer. Het leefgeld bedraagt € 60,- per week.
3.2
De schuldenlast van [appellant] bedraagt volgens de bij het Verzoekschrift Wsnp ex art. 284 Fw van 22 februari 2016 gevoegde crediteurenlijst bijna € 101.000,-. Tot deze schuldenlast behoren naast een aantal met de webshop verband houdende vorderingen van klanten (die hun bestellingen vooruit hadden betaald maar de goederen niet of deels geleverd hebben gekregen) onder meer een schuld aan Bank of Scotland van € 71.378,37, een schuld aan [bedrijfsnaam] (het voormalige bedrijf van de vader van [appellant] ) van € 4.352,95, een schuld aan Vezalux B.V. van € 6.573,10, een schuld aan Neckermann van € 469,93, een schuld aan Visa van € 7.116,65 en een schuld aan LaSer Services van € 496,98.
3.3
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden in de vijf jaren voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift werd ingediend, te goeder trouw is geweest. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. [appellant] heeft tijdens zijn ondernemerschap gedurende een langere periode gelden ontvangen van klanten die bestellingen hadden geplaatst, maar hij heeft deze klanten het bestelde niet geleverd. Met de ontvangen gelden heeft [appellant] op dat moment andere schulden afgelost. [appellant] had redelijkerwijs moeten weten dat hij de onderneming had moeten beëindigen toen hij niet meer aan zijn verplichtingen kon voldoen, aldus de rechtbank.
3.4
Het hof is van oordeel dat [appellant] , nadat hij en [de echtgenote] in 2011/2012 door het wegvallen van hun betaalde baan met een aanzienlijke inkomensachteruitgang te maken kregen waardoor de betaling van de (vaste) lasten in het gedrang kwam, te lang heeft gewacht om in te grijpen en het gezinsuitgavenpatroon af te stemmen op de nieuwe situatie.
Daarbij springt met name in het oog dat [appellant] ervoor heeft gekozen de koopwoning met een relatief hoge maandlast - die was afgestemd op een vast inkomen van beide echtelieden - te blijven bewonen in plaats van die woning in de verkoop te (laten) zetten en zich te oriënteren op een woning met een (substantieel) lagere maandlast die paste bij de nieuwe (onzekere) inkomenspositie. [appellant] heeft ook toegegeven dat hij en zijn echtgenote “koste wat kost” in de woning wilden blijven wonen. In plaats van het gezinsuitgavenpatroon aan te passen is [appellant] zelfs nog (nieuwe) consumptieve betalingsverplichtingen aangegaan, ten aanzien waarvan hij in hoger beroep heeft erkend dat hij bij het aangaan daarvan wist dat hij deze niet zou kunnen nakomen. Het gaat hier in elk geval om de hiervoor onder rov. 3.2 genoemde - binnen de vijfjaarstermijn gelegen - schulden aan Neckermann (kleding), LaSer Services (een vaatwasser) en Visa (een creditcardschuld waarbij [appellant] het ontstaan en de opbouw desgevraagd niet heeft kunnen toelichten). Ook heeft hij een restschuld laten ontstaan aan PSA Finance NL (schuldno. 14 op de crediteurenlijst, € 676,20) ten aanzien van het leasecontract van zijn auto, welk contract ook vaste maandelijkse lasten met zich bracht waarvan [appellant] de hoogte niet nader heeft kunnen duiden. Ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van deze schulden is [appellant] dan ook niet te goeder trouw geweest.
Als laatste valt [appellant] ernstig te verwijten dat hij gedurende de exploitatie van zijn onderneming van een groot aantal van zijn klanten betalingen voor door hen bestelde artikelen heeft ontvangen en dat hij deze artikelen vervolgens niet of niet allemaal heeft geleverd. Dat een aantal van deze crediteuren in de loop der tijd om hun moverende redenen heeft afgezien van hun vordering, doet niet af aan de mate van verwijtbaarheid. Ook ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van daarmee verband houdende schulden acht het hof [appellant] niet te goeder trouw.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellant] niet kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.5
Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan, niettegenstaande het feit dat, zoals in dit geval, de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 288 eerste lid, aanhef en onder b van de Faillissementswet (Fw) zich voordoet, ingevolge het bepaalde in het derde lid van dat artikel toch worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden onder controle heeft gekregen (de hardheidsclausule).
3.6
Het gaat bij de toepassing van deze clausule om de oorzaak van de problematiek, welke oorzaak de schuldenaar aantoonbaar onder controle moet hebben gekregen en waarbij in het algemeen is vereist dat de schuldenaar een (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt die zich toont in het feit dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht. Met andere woorden: er dient sprake te zijn van een bestendige gedragsverandering waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen.
3.7
Het is aan [appellant] om een en ander aannemelijk te maken. [appellant] heeft aangevoerd dat hij de activiteiten in zijn onderneming heeft beëindigd en zijn onderneming heeft laten uitschrijven uit het handelsregister, dat hij vanaf maart 2013 in loondienst werkt en thans in vaste dienst is bij Monuta met doorgroeikansen binnen dat bedrijf; hij heeft verder samen met [de echtgenote] eind 2014 hulp gezocht voor de financiële problematiek, is thans ongeveer anderhalf jaar in budgetbeheer, hij heeft door in februari 2015 te verhuizen naar een huurwoning zijn woonlasten omlaag weten te brengen en aangetoond langere tijd van weinig geld rond te kunnen komen.
De door [appellant] in dit verband aangevoerde omstandigheden vormen gelet op de aard en omvang van de schulden en de nog recente ontstaansdata van enkele schulden voor het hof echter geen aanleiding toepassing te geven aan de hardheidsclausule en daarmee voorbij te gaan aan de vijfjaarstermijn als bedoeld in artikel 288 eerste lid, aanhef en onder b Fw.
3.8
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.4. De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 11 april 2016.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, L.J. de Kerpel-van de Poel en P.M.F. Schreurs, en is op 27 juni 2016 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.