ECLI:NL:GHARL:2016:5200

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
27 juni 2016
Zaaknummer
15/00724
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rioolheffing en de toepassing van vrijstellingen voor individuele behandeling van afvalwater

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 april 2015, waarin de rechtbank de aanslag in de rioolheffing voor het jaar 2014 van € 136,80 heeft gehandhaafd. De heffingsambtenaar van de gemeente Groningen had deze aanslag opgelegd, ondanks het feit dat belanghebbende een voorziening voor individuele behandeling van afvalwater (IBA) op zijn woonark had geplaatst, welke door de gemeente was aangeschaft en geïnstalleerd. Belanghebbende betwistte de belastingplicht en voerde aan dat de IBA niet onder de gemeentelijke riolering valt, en dat hij daarom niet belastingplichtig is voor de rioolheffing.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de IBA, hoewel niet meer in beheer bij de gemeente, nog steeds onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke voorzieningen voor de inzameling van afvalwater. Het hof concludeerde dat de vrijstelling in de gemeentelijke verordening niet van toepassing is, omdat de IBA door de gemeente is geplaatst en niet door belanghebbende zelf. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de heffingsambtenaar een begunstigend beleid voerde.

Uiteindelijk bevestigde het hof de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 15/00724
uitspraakdatum: 28 juni 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 april 2015, nummer LEE 14/4290, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Groningen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2014 aan belanghebbende een aanslag in de rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 136,80.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 28 april 2015 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. drs. [B] namens de heffingsambtenaar.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar van een woonark die ligt in de [C] te [Z] nabij [D] .
2.2
De ondergrond van de [C] is eigendom van de gemeente Groningen.
2.3
Op de woonark van belanghebbende staat een voorziening voor individuele behandeling van afvalwater (hierna: IBA), die is aangeschaft en geplaatst door de gemeente Groningen.
2.4
Van de 78 woonschepen in de [C] hebben 2 woonschepen een door de gemeente Groningen aangeschafte en geplaatste IBA. In de gemeente Groningen liggen 430 woonschepen, waarvan er 14 zijn voorzien van een IBA.
2.5
In de “Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2014” van de gemeente Groningen (hierna: de Verordening) is in de artikelen 1, onder a en c, 2 en 3, eerste lid, en 9 het volgende vermeld:
Artikel 1Begripsomschrjvingen
Deze verordening verstaat onder:
a. perceel : een roerende of onroerende zaak;
b. (...)
c. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;
Artikel 2Aard van de heffing
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de voor de gemeente verbonden zijn aan:
1. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
2. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. (....)
Artikel 9Vrijstelling
De belasting wordt niet geheven terzake van percelen die zijn voorzien van een door de eigenaar van het perceel geplaatste voorziening voor de individuele behandeling van afvalwater (IBA).”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de onderhavige aanslag in de rioolheffing terecht aan belanghebbende is opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de bestreden aanslag.
3.3
De heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende heeft primair gesteld dat hij niet belastingplichtig is voor de rioolheffing, omdat belanghebbende zijn afvalwater via de IBA stort op het oppervlaktewater, terwijl dit oppervlaktewater, naar de mening van belanghebbende, geen (onderdeel van de) gemeentelijke riolering vormt. Ter adstructie van zijn standpunt beroept belanghebbende zich mede op de Waterwet en het Besluit lozing afvalwater huishoudens en wijst hij op de afbakening van de taken van de gemeente ten opzichte van die van het waterschap Hunze en Aa’s.
4.2
De grief faalt. De IBA die door de gemeente Groningen in 2010 bij belanghebbende is geplaatst, en diens eigendom is, maakt weliswaar in het onderhavige jaar zelf geen onderdeel meer uit van de gemeentelijke riolering, nu ter zitting van het Hof is komen vast te staan dat de gemeente deze in dat laatste jaar niet langer in beheer of in onderhoud had, maar het gestorte gezuiverde afvalwater wordt daarna via de IBA wel op het oppervlaktewater geloosd. Het oppervlaktewater in de [C] vormt naar het oordeel van het Hof een onderdeel van een bij de gemeente in beheer zijnde voorziening voor de inzameling van hemelwater, waarvoor de gemeente zorg draagt in de zin van artikel 1.1 van de Waterwet. Dat het Waterschap verantwoordelijk is voor het feitelijke beheer van de kwaliteit van het oppervlaktewater doet hier niet aan af.
4.3
Belanghebbende heeft zich voorts beroepen op de vrijstelling van artikel 9 van de Verordening. Die vrijstelling is evenwel niet van toepassing, nu vaststaat dat de gemeente de IBA bij belanghebbende heeft geplaatst en niet belanghebbende zelf. De door belanghebbende in eerste aanleg en in hoger beroep opgeworpen vragen met betrekking tot de eigendom van de IBA, kunnen niet afdoen aan de omstandigheid dat de IBA in 2010 door de gemeente is geplaatst en betaald.
4.4
Belanghebbende heeft zich ten slotte beroepen op het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, en gesteld dat de heffingsambtenaar begunstigend beleid voert ten aanzien van het toepassen van de vrijstelling van artikel 9 van de Verordening. Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de heffingsambtenaar, heeft belanghebbende, naar het oordeel van het Hof, te weinig gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, ten aanzien van dat beweerdelijke beleid. Reeds daarom kan dit beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
4.5
Ten aanzien van de overige grieven, welke door belanghebbende in eerste aanleg zijn opgeworpen en welke in hoger beroep als herhaald moeten worden beschouwd, overweegt het Hof dat de Rechtbank deze grieven op goede gronden heeft afgewezen. Hetgeen belanghebbende in hoger nog naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 28 juni 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter
(K. de Jong-Braaksma)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 juni 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.