ECLI:NL:GHARL:2016:5196

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2016
Publicatiedatum
27 juni 2016
Zaaknummer
K15/0976
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beklag tegen de beslissing van de officier van justitie inzake vervolging na verkeersongeval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2016 uitspraak gedaan in een beklagprocedure van klager, die zich richtte tegen de beslissing van de officier van justitie om beklaagde te vervolgen voor overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Klager, wiens zoon bij een verkeersongeval op 31 mei 2014 te IJsselstein is overleden, was van mening dat de officier van justitie niet had moeten vervolgen op basis van artikel 5, maar op basis van artikel 6 van dezelfde wet. Het hof heeft vastgesteld dat het klaagschrift op 21 oktober 2015 was ingediend en dat de zaak inmiddels in behandeling was genomen door de Kantonrechter te Utrecht.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van klager beoordeeld aan de hand van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof concludeert dat klager als rechtstreeks belanghebbende kan worden beschouwd, maar dat er geen sprake meer is van een situatie van niet-vervolging, aangezien de dagvaarding al was uitgevaardigd en het onderzoek ter terechtzitting was aangevangen. De bevoegdheid van het hof om de beslissing van de officier van justitie te toetsen eindigt op het moment dat de terechtzitting begint. Het hof heeft ook opgemerkt dat de intrekking van de dagvaarding op dat moment niet meer mogelijk was.

Uiteindelijk heeft het hof besloten klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag, met de opmerking dat het overlijden van zijn zoon onherstelbaar leed heeft veroorzaakt. Het hof heeft de verwachting uitgesproken dat het openbaar ministerie de vervolging van beklaagde met voortvarendheid zal voortzetten, in het belang van zowel klager als beklaagde. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

K15/0976
Beschikking
inzake

[klager] ,

domicilie kiezende ten kantoren van zijn gemachtigde,
klager, bijgestaan door mr. V.W.A.M. van de Port, advocaat te Harderwijk,
tegen

[beklaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
beklaagde.
Op 21 oktober 2015 is ter griffie van het hof een klaagschrift binnengekomen van klager. Het klaagschrift richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Midden-Nederland om beklaagde ter zake van overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 te vervolgen en niet, zoals klager heeft verzocht, ter zake van overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Het hof heeft kennisgenomen van het ambtsbericht van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Midden-Nederland, de notitie van de zaaksofficier, het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken.

Het beklag

Op 31 mei 2014 vond een verkeersongeval plaats te IJsselstein, ten gevolge waarvan de zoon van klager, [zoon van klager] , is overleden.
De officier van justitie heeft beklaagde gedagvaard om op 25 maart 2015 voor de Kantonrechter te Utrecht te verschijnen. Aan beklaagde is primair tenlastegelegd overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 en subsidiair overtreding van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Uit het door klager overgelegde proces-verbaal van de terechtzitting op 25 maart 2015 blijkt dat het onderzoek in het belang van de verdediging voor onbepaalde tijd is geschorst. Voor het verdere verloop van de procedure verwijst het hof naar de aan deze beschikking in kopie gehechte notitie van de zaaksofficier, gedateerd 3 juni 2016.

De ontvankelijkheid van het beklag

Klager kan als rechtstreeks belanghebbende worden beschouwd en is in zoverre ontvankelijk in zijn beklag.
Het hof heeft te beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn beklag nu er geen sprake (meer) is van een situatie van niet-vervolging in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Hoewel het hof op grond van de wetshistorie en jurisprudentie (Hoge Raad, 25 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD05020) de beslissing van de officier van justitie ten volle kan toetsen en evenzeer kan bepalen ter zake van welke wettelijke strafbaarstelling de vervolging moet worden ingesteld, eindigt deze bevoegdheid bij aanvang van de terechtzitting. Dan is er immers geen sprake meer van een situatie van niet-vervolging. Dat zou anders zijn geweest indien de officier van justitie de dagvaarding tijdig had ingetrokken. Thans is intrekking van de dagvaarding op grond van artikel 266 van het Wetboek van Strafvordering niet meer mogelijk (zie ook punt 13 van de vordering tot cassatie in voorgenoemd arrest van de Hoge Raad). Nu het hof geen wettelijke mogelijkheid heeft om het beklag inhoudelijk te beoordelen, dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag.
Het hof begrijpt dat het overlijden van de zoon van klager hem en de andere nabestaanden, familie en vrienden onherstelbaar leed heeft toegebracht. Inmiddels is de procedure al ruim een jaar vertraagd. Het hof verwacht dat -zowel in het belang van klager als in het belang van beklaagde- het openbaar ministerie de verdere vervolging van beklaagde met voortvarendheid ter hand zal nemen.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag kennelijk niet-ontvankelijk is. Daarom kan een verhoor van betrokkenen achterwege blijven. Er wordt beslist als volgt.

Beslissing

Het hof:
Verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Mintjes, voorzitter, mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. P. van Dijken, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. N.E. Versloot, griffier, op 23 juni 2016 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.