ECLI:NL:GHARL:2016:5052

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
200.171.651/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over proceskosten en nodeloos veroorzaakte kosten in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil over proceskosten in een civiele procedure. De zaak is ontstaan uit een eerdere procedure tussen [geïntimeerde] en [appellant1], [appellante2] en anderen, waarbij [geïntimeerde] in eerste aanleg vorderingen had ingesteld tegen [D] en de erfgenamen van [E]. Het hof verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, waaruit blijkt dat [geïntimeerde] aanvankelijk een schadevergoeding van € 147.438,- had gevorderd, maar na een schikking met [D] haar eis wijzigde. In hoger beroep vorderden [appellanten] c.s. vernietiging van het vonnis van 11 februari 2015 en veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.

Het hof heeft vastgesteld dat de proceskosten nodeloos zijn veroorzaakt door [appellant1], die de deurwaarder opdrachten heeft verstrekt voor exploten die aanleiding gaven tot de procedure. De rechtbank had [appellant1] in de proceskosten veroordeeld, maar het hof oordeelde dat dit onterecht was, omdat de vordering tegen [D] was ingetrokken en de voorwaarde voor de vordering tegen de overige gedaagden niet was vervuld. Het hof heeft de grieven van [appellanten] c.s. gegrond verklaard en [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, terwijl de proceskosten in eerste aanleg tussen [geïntimeerde] en [appellante2] werden gecompenseerd. De beslissing van het hof houdt in dat de kosten van het geding in het incident worden gecompenseerd, en dat [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.171.651/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/101101 / HA ZA 13-258)
arrest van 21 juni 2016
in de zaak van

1.[appellant1] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant1],
2. [appellante2] ,
wonende te [B] ,
hierna:
[appellante2],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. M.T. van Daatselaar, kantoorhoudend te Hoogeveen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [C] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.T. Fuller, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 7 mei 2014, 10 september 2014, 11 februari 2015 en 4 maart 2015 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant1] , [appellante2] , [D] , [E] , [F] , [G] en [H] als gedaagden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 11 mei 2015,
- het exploot van anticipatie d.d. 15 juni 2015,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord teven bevattende een incidentele vordering tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring (met producties);
- de memorie van antwoord in de incidentele vordering tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring (met producties),
- het arrest in het incident tot het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren ex artikel 234 Rv d.d. 19 januari 2016 waarbij partijen in de hoofdzaak in de gelegenheid zijn gesteld desgewenst akte of pleidooi te verzoeken, dan wel de zaak te royeren.
2.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] , nadat verdere processtappen zijn uitgebleven, wederom de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellanten] c.s. vorderen in het hoger beroep - kort samengevat - het vonnis van 13 februari 2015 (het hof begrijpt: 11 februari 2015) te vernietigen en [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof verwijst voor de vaststaande feiten naar de rechtsoverwegingen 3.2 tot en met 3.9 van het arrest in het incident van 19 januari 2016.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
In deze schadestaatprocedure heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg in conventie aanvankelijk, na wijziging van eis, gevorderd [D] te veroordelen tot betaling van € 147.438,-, subsidiair alle gedaagden gezamenlijk als erven van [E] te veroordelen tot betaling van € 147.438,-, een en ander te vermeerderen met rente en kosten en uitvoerbaar bij voorraad.
Nadat [geïntimeerde] ter comparitie d.d. 23 januari 2015 overeenstemming met [D] had bereikt, heeft zij haar eis gewijzigd in die zin dat zij vanwege verrekening niets meer van [D] vordert. Wel vorderde zij nog een proceskostenveroordeling van de erven van [E] .
4.2
[appellant1] en [appellante2] hebben gezamenlijk verweer gevoerd. [D] heeft aanvankelijk verweer gevoerd maar heeft zich ter comparitie d.d. 23 januari 2015 aangesloten bij wat [geïntimeerde] stelt over de verrekening. [E] , [F] , [G] en [H] zijn niet in rechte verschenen.
4.3
[D] vorderde in reconventie aanvankelijk veroordeling van [geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 106.149,84, althans € 74.291,- vermeerderd met rente en kosten. Nadat [D] ter comparitie overeenstemming met [geïntimeerde] had bereikt, heeft hij zijn eis gewijzigd in die zin dat hij deze vanwege verrekening heeft ingetrokken.
4.4
[geïntimeerde] heeft aanvankelijk verweer gevoerd, maar heeft zich ter comparitie aangesloten bij wat [D] stelt over de verrekening.
4.5
De rechtbank heeft bij het vonnis van 11 februari 2015 in conventie verstaan dat de vordering is ingetrokken, behoudens voor wat betreft de proceskosten. De rechtbank heeft [appellant1] veroordeeld in de proceskosten en de proceskosten voor zover die zijn gemaakt tussen [geïntimeerde] enerzijds en [D] en [appellante2] anderzijds gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
In reconventie heeft de rechtbank verstaan dat de vordering is ingetrokken en heeft de rechtbank de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
Beukeveld c.s. hebben in hoger beroep
drie grievenopgeworpen die zich alle richten tegen de proceskostenveroordeling van [appellant1] en de compensatie van de proceskosten voor zover die gemaakt zijn tussen [geïntimeerde] en [appellante2] . Het hof zal de grieven niet afzonderlijk bespreken.
5.2
Het hof stelt voorop dat de conventionele vordering in eerste aanleg zich primair richtte tegen [D] . Nu [geïntimeerde] de zaak met [D] heeft geschikt en [geïntimeerde] ter comparitie heeft gesteld dat het belang aan haar vordering is ontvallen voor zover deze zich subsidiair richt tegen de erfgenamen, resteerde voor [appellant1] en [appellante2] als belang in de procedure enkel nog dat van de proceskosten.
5.3
Ten aanzien van de conventionele vordering van [geïntimeerde] de erfgenamen van [E] te veroordelen in de proceskosten van het geding in eerste aanleg heeft de rechtbank met betrekking tot [appellant1] en [appellante2] - samengevat weergegeven als volgt overwogen. Het lijdt naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel dat de aan [geïntimeerde] uitgebrachte exploten (zie rechtsoverweging 3.4 van het arrest in incident d.d. 19 januari 2016) de directe aanleiding zijn voor de onderhavige procedure. [appellant1] heeft de deurwaarder ter zake daarvan opdrachten verstrekt. Het eerste exploot op verzoek van zijn vader, terwijl hij wist dat die reeds was overleden, het tweede en het derde exploot op naam van zijn broer, [D] , terwijl zijn broer betwist hem daartoe een volmacht te hebben gegeven. Ter gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg heeft [appellant1] geweigerd duidelijkheid te verschaffen over hoe hij aan de door hem aan de deurwaarder overhandigde volmacht is gekomen. Vaststaat voorts dat noch [geïntimeerde] noch [D] deze procedure wensten te voeren en dat zij ter comparitie conform dat standpunt een schikking hebben getroffen. Deze omstandigheden hebben de rechtbank gebracht tot het oordeel dat [appellant1] dient te worden veroordeeld in de proceskosten omdat hij deze nodeloos heeft veroorzaakt. [appellante2] kan in deze procedure weliswaar geen verwijt worden gemaakt ter zake van de mogelijk valse volmacht, maar zij heeft zich gedurende de procedure in eerste aanleg achter het gebruik van die volmacht geschaard ondanks de vragen die daarover waren gerezen. De rechtbank heeft de proceskosten tussen Hospers Moorlag en [appellante2] om deze reden gecompenseerd.
5.4
Krachtens artikel 237 Rv wordt de partij die bij het vonnis in het ongelijk wordt gesteld in de kosten veroordeeld. Voorts geldt dat de kosten geheel of gedeeltelijk mogen worden gecompenseerd, indien partijen over en weer op enkele punten in het gelijk zijn gesteld. Ook kan de rechter nodeloos veroorzaakte kosten voor rekening laten van de partij die deze veroorzaakte.
5.5
Het hof stelt vast dat, nu [geïntimeerde] en [D] ter comparitie in eerste aanleg een schikking hebben bereikt, inhoudende dat zij over en weer vanwege verrekening niets meer van elkaar te vorderen hebben, geen van partijen valt aan te merken als de (al dan niet gedeeltelijk) in het ongelijk te stellen partij. Op deze grond kon de rechtbank de proceskosten tussen [geïntimeerde] en [D] compenseren. Voor wat de overige partijen betreft geldt het volgende. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] de vordering aldus geformuleerd dat de primaire vordering was gericht tegen [D] en de subsidiaire vordering tegen de overige gedaagden. In feite was de subsidiaire vordering evenwel een voorwaardelijke vordering. Voor het geval de vordering jegens de gedaagde [D] niet zou slagen stelde [geïntimeerde] een vordering in jegens de overige gedaagden. Nu tussen [geïntimeerde] en [D] een schikking werd bereikt, is de voorwaarde voor de vordering tegen de overige gedaagden niet vervuld. Dit leidt ertoe dat in beginsel de vordering jegens hen dient te worden afgewezen met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. De rechtbank kon evenwel gelet op de aan [appellant1] verweten gedragingen met betrekking tot het uitbrengen van de drie exploten oordelen dat de door [appellant1] gemaakte proceskosten nodeloos waren veroorzaakt zodat die kosten aan de zijde van [appellant1] diende te worden gelaten. In uitzonderlijke omstandigheden is denkbaar dat een partij misbruik van procesrecht maakt of onrechtmatig handelt en op die grond in de proceskosten van zijn wederpartij dient te worden veroordeeld, ook al wordt de vordering van de wederpartij afgewezen. Die grond is evenwel niet gesteld en is door de rechtbank ook niet aan haar oordeel ten grondslag gelegd. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte [appellant1] in de proceskosten in eerste aanleg heeft veroordeeld. Eveneens heeft de rechtbank ten onrechte de proceskosten tussen [geïntimeerde] en [appellante2] gecompenseerd nu de aan [appellant1] gemaakte verwijten niet voor haar gelden en de vordering tegen haar is afgewezen. In zoverre slagen de grieven.
5.6
Voor zover [appellant1] zich in hoger beroep nog op het standpunt heeft gesteld dat hij ten onrechte door [geïntimeerde] in rechte is betrokken en hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt, onderschrijft het hof dit standpunt niet. Zoals hiervoor is overwogen, vormen de in opdracht van [appellant1] uitgebrachte exploten de directe aanleiding voor het entameren van de onderhavige procedure. Uit deze exploten valt niet af te leiden welke partij(en) een geldbedrag van [geïntimeerde] vorderde(n). [geïntimeerde] heeft bij brieven van 14 augustus 2013, 22 augustus 2013 en 13 september 2013 (producties 8, 11 en 13 bij memorie van antwoord) de deurwaarder verzocht duidelijkheid te verschaffen omtrent de vraag wie een vordering op [geïntimeerde] hebben gelet op het overlijden van [E] . De deurwaarder, die in opdracht van [appellant1] handelde, heeft ter zake volstaan met de enkele (niet met bewijsstukken gestaafde) mededeling dat [D] rechtsopvolger onder bijzondere titel is geworden van [E] . Nu het voor [geïntimeerde] aldus onduidelijk bleef wie als rechtsopvolgers van [E] te gelden hadden, kan [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof niet verweten worden dat zij, naast de primaire vordering tegen [D] , een subsidiaire vordering jegens de erfgenamen, waaronder [appellant1] , heeft ingesteld.
De slotsom
5.7
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de grieven slagen en dat [geïntimeerde] als de in het ongelijk te stellen partij zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep (salaris advocaat: 1 punt, tarief I). Het gevorderde nasalaris zal worden meegenomen bij de proceskostenveroordeling in het appel. Met betrekking tot de proceskostenveroordeling in eerste aanleg past het hof ten aanzien van [appellante2] factor 0,5 toe, nu zij in eerste aanleg tezamen met [appellant1] is opgetreden.
5.8
Weliswaar is de incidentele vordering van [geïntimeerde] tot het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het vonnis van 11 februari 2015 in het arrest van 8 september 2015 toegewezen, maar mede gelet op de uitkomst in de hoofdzaak zullen de kosten van het geding in dit incident worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissingHet gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incidentcompenseert de kosten van het incident aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover [appellant1] daarin is veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] en voor zover daarin de proceskosten tussen [geïntimeerde] en [appellante2] zijn gecompenseerd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg voor zover die zijn gemaakt tussen [geïntimeerde] en [appellante2] , aan de zijde van [appellante2] begroot op € 1.065,- aan verschotten en € 2.131,- voor geliquideerd salaris voor de advocaat (3 punten, tarief V);
compenseert de proceskosten in eerste aanleg voor zover die zijn gemaakt tussen [geïntimeerde] en [appellant1] in die zijn dat elke partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellanten] c.s. begroot op € 311,- aan verschotten en € 632,- voor geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met € 131,- voor nasalaris van de advocaat en met € 68,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 14 dagen na betekening van deze uitspraak tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
21 juni 2016.