ECLI:NL:GHARL:2016:5051

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
200.169.778/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldsom in kort geding; geen spoedeisend belang

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juni 2016, gaat het om een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding. De appellanten, bestaande uit vijf personen, hebben in hoger beroep een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die optreedt als executeur in de nalatenschap van een overleden persoon. De appellanten vorderen een voorschot op hun legitieme portie uit de nalatenschap, maar het hof oordeelt dat er geen spoedeisend belang is voor de gevraagde voorziening. Het hof stelt vast dat de appellanten onvoldoende feiten en omstandigheden hebben aangedragen die een zodanige voorziening rechtvaardigen. De enkele noodzaak van financiële middelen voor mogelijke toekomstige procedures is niet voldoende om aan te nemen dat er sprake is van spoedeisend belang. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en wijst de vorderingen van de appellanten af. Tevens worden de appellanten veroordeeld in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.169.778/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/140120 / KG ZA 15-44)
arrest van 21 juni 2016
in de zaak van

1.[appellante1] ,

wonende te [A] ,

2. [appellante2] ,

wonende te [B] ,

3. [appellante3] ,

wonende te [C] ,

4. [appellante4] ,

wonende te [C]

5. [appellante5] ,

wonende te [C] ,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
thans zonder advocaat,
tegen
[geïntimeerde], in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [D] ,
wonende te [C] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. S. Sikkema, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 8 september 2015 (gewezen in het incident) hier over.
1.2
Het verdere verloop van het geding blijkt uit:
- de memorie van antwoord, tevens van grieven in incidenteel hoger beroep.
1.3
Ter rolle van 9 februari 2016 heeft mr. P. Huistra zich als procesvertegenwoordiger van [appellanten] c.s. onttrokken en heeft het hof [appellanten] c.s. driemaal een termijn gegeven om zich opnieuw door een advocaat te doen vertegenwoordigen. Er heeft zich ter rolle van 23 februari 2016, 8 maart 2016 en 5 april 2016 geen procesvertegenwoordiger voor [appellanten] c.s. gesteld. Daarna heeft [geïntimeerde] arrest gevraagd.
1.4
Het hof heeft vervolgens arrest bepaald.
1.5
De vordering van [appellanten] c.s. in de hoofdzaak luidt:
"Het Gerechtshof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis in kort geding zal vernietigen en opnieuw recht doende [geïntimeerde] zal veroordelen: I. tot betaling van [appellante1] van een voorschot op de legitieme portie á € 41.648,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2015;II. tot betaling van [appellante2] van een voorschot op de legitieme portie á € 41.648,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2015;III. tot betaling van [appellante3] van een voorschot op de legitieme portie á € 41.648,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2015;IV. tot betaling van [appellante4] van een voorschot op de legitieme portie á € 41.648,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2015;V. tot betaling van [appellante5] van een voorschot op de legitieme portie á € 41.648,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2015;VI. in de proceskosten voor iedere [appellanten] c.s. afzonderlijk, inclusief salaris gemachtigde;VII. tot betaling aan [appellanten] c.s. van een bedrag van € 41.339,40 ter zake van wettelijke rente over de legitieme portie in de periode 8 juli 2009 tot 24 maart 2015;VIII. tot betaling van een forfaitair bedrag aan buitengerechtelijke kosten;IX. tot betaling van de proceskosten, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen;X. tot betaling van het nasalaris als zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het arrest heeft voldaan.

2.Eiswijziging

2.1
[appellanten] c.s. hebben bij memorie van grieven hun eis gewijzigd, in die zin dat zij de vorderingen betreffende het verstrekken van inzage in de rekeningafschriften van de nalatenschapsboedel, zoals geformuleerd onder VII en VIII in de dagvaarding in eerste aanleg, laten vervallen.
2.2
Nu [geïntimeerde] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt en het hof ook ambtshalve geen gronden aanwezig acht om die eiswijziging buiten beschouwing te laten, zal het hof recht doen op de eis zoals die bij memorie van grieven is geformuleerd.

3.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

3.1
[appellanten] c.s. hebben in hoger beroep één grief opgeworpen. [geïntimeerde] heeft in incidenteel appel eveneens één grief opgeworpen.
Spoedeisend belang
3.2
Bij de beoordeling van de grief van [appellanten] c.s. stelt het hof voorop dat het heeft te beoordelen of voldaan is aan het in de artikelen 254 lid 1 juncto 353 lid 1 Rv neergelegde vereiste van spoedeisend belang. Met betrekking tot een in kort geding gevorderde veroordeling tot betaling van een geldsom is te dienaangaande terughoudendheid op zijn plaats. Er moeten naar behoren feiten en omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is. [appellanten] c.s. hebben hiertoe aangevoerd dat zij een opeisbare vordering tot betaling van hun legitieme portie hebben en dat zij belang hebben bij zekerheid van betaling, voordat het geld door [geïntimeerde] wordt onttrokken aan haar vermogen. Daarnaast stellen [appellanten] c.s. dat zij financiële middelen nodig hebben voor mogelijke aankomende procedures, in het geval [geïntimeerde] blijft weigeren tot betaling over te gaan.
3.3
Naar het oordeel van het hof zijn in het onderhavige geval onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld of gebleken om te kunnen concluderen dat [appellanten] c.s. bij hun vorderingen een spoedeisend belang hebben in de hiervoor bedoelde zin. De enkele omstandigheid dat zij financiële middelen nodig hebben om mogelijke aankomende procedures tegen [geïntimeerde] te financieren brengt niet mee dat van een spoedeisend belang sprake is en [appellanten] c.s. niet een oordeel van de bodemrechter af kunnen wachten. Ook de omstandigheid dat - zoals [appellanten] c.s. stellen - zij zekerheid van betaling wensen te verkrijgen, levert geen spoedeisend belang op. Bijkomende feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken.
3.4
De voorzieningenrechter heeft daardoor terecht geoordeeld dat het spoedeisend belang bij de door [appellanten] c.s. gevraagde voorziening ontbreekt. Dit oordeel is een zelfstandige, dragende grond voor de weigering van de gevraagde voorziening, zodat [appellanten] c.s. belang bij de verdere bespreking van hun grief missen.
Het incidenteel appel
3.5
[geïntimeerde] stelt zich met haar grief in incidenteel appel op het standpunt dat de rechtbank [geïntimeerde] in het vonnis waarvan beroep ten onrechte in privé heeft aangemerkt, in plaats van in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap nu [geïntimeerde] door [appellanten] c.s. in haar hoedanigheid van executeur is gedagvaard.
3.6
Uit de dagvaarding in kort geding d.d. 15 januari 2015 blijkt dat [appellanten] c.s. in eerste aanleg hebben gedagvaard " [geïntimeerde] , handelende als executeur in de nalatenschap van [D] ", zodat de rechtbank [geïntimeerde] in het vonnis waarvan beroep ten onrechte in privé heeft aangemerkt. Het hof zal het vonnis waarvan beroep in zoverre vernietigen en opnieuw rechtdoen. De grief slaagt.
Slotsom en proceskosten
3.7
De slotsom luidt dat het principaal appel faalt en dat het incidenteel appel slaagt. Het hof zal - om redenen van doelmatigheid - het vonnis in zijn geheel vernietigen en beslissen als na te melden.
3.8
Ten aanzien van de proceskosten in eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter wegens misbruik van procesrecht het salaris van de advocaat in afwijking van het gebruikelijk gehanteerde liquidatietarief van € 816,- op een bedrag van € 1.632,- vastgesteld. [appellanten] c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen deze veroordeling. De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverweging 4.9 van het bestreden vonnis echter gemotiveerd aangegeven waarom van misbruik van procesrecht sprake is. Het hof onderschrijft deze motivering en neemt die over. [appellanten] c.s. zullen aldus worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg, vastgesteld op een bedrag van € 1.533,- voor verschotten en € 1.632,- voor geliquideerd salaris van de advocaat.
Voor zover [appellanten] c.s. hebben gegriefd tegen de proceskostenveroordeling faalt die grief dan ook.
3.9
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordelen (1 punt, tarief VI) + de kosten van het incidenteel appel (1 punt, tarief II, factor 0,5).
3.1
Weliswaar is de incidentele vordering van [appellanten] c.s. tot schorsing van de uitvoerbaarheid op grond van artikel 351 Rv in het arrest van 8 september 2015 toegewezen, maar mede gelet op de uitkomst in de hoofdzaak zullen de kosten van het geding in dit incident worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
in de hoofdzaak
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en in zoverre opnieuw rechtdoende;
wijst de vorderingen van [appellanten] c.s. af;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de proceskosten in de kort geding-procedure bij de kantonrechter (bekend onder nummer 3620910 CV 14-13619) en in het kort geding in eerste aanleg, aan de zijde van [geïntimeerde] , handelende in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [D] , vastgesteld op € 1.533,- voor verschotten en € 1.632,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] , handelende in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [D] vastgesteld op € 1.615,- voor verschotten en € 3.263,- voor geliquideerd salaris van de advocaat in het principaal appel en op € 447,- in het incidenteel appel;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident ex artikel 351 Rv
compenseert de proceskosten in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. B.J.H. Hofstee en mr. D.H. de Witte en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op dinsdag 21 juni 2016.