Uitspraak
GCC (ook wel: de maatschap),
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
"voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, zittingsplaats Groningen van 6 juli 2011, 27 februari 2013 en 16 oktober 2013 onder zaaknummer C/18/125886/HAZA 11-352 tussen partijen gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van gronden, geïntimeerde alsnog in zijn vorderingen zowel in het incident als in de hoofdzaak niet-ontvankelijk te verklaren althans alsnog de vorderingen van geïntimeerde zowel in het incident als in de hoofdzaak af te wijzen, en om geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen appellante ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerde heeft voldaan aan appellante terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling en met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties te vermeerderen met de nakosten ten bedrage van € 131, - een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen arrest, en voor zoveel. voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de ((na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening; één en ander voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad".
"voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, als volgt te oordelen:het tussenvonnis van de rechtbank d.d. 27 februari 2013 in stand te laten;het eindvonnis van de rechtbank d.d. 16 oktober 2013 te vernietigen ten aanzien van het oordeel over de vordering van [geïntimeerde] van zijn aandeel in het onderhanden werk over 2008 (overwegingen 2.4 - 2.9 van het vonnis), en deze vordering ad € 64.253,40 alsnog toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2008, althans vanaf 1 oktober 2009, althans vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, althans vanaf een door uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen datum;GCC - zijnde de gezamenlijke maten - aanvullend te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] een bedrag van € 14.427 zijnde de vordering met betrekking tot de vermeerdering van eis, bestaande uit:i. het aandeel van [geïntimeerde] (10%) in de affiliatiegelden 2007 en 2008 ad in totaal € 52.200, derhalve € 5.220;ii. het aandeel van [geïntimeerde] (10%) in de restitutie van BTW over de periode 3e kwartaal 2007 t/m 3e kwartaal 2008 ad € 51.027, derhalve € 5.103; eniii. het aandeel van [geïntimeerde] (10% over het aan 2007 en 2008 toe te rekenen gedeelte, zijnde 2/3e deel) vande vergoeding regiegroep 2007 - 2009 ad € 61.560, derhalve € 4.104;een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2008, althans vanaf 1 oktober 2009, althans vanaf de datum van deze memorie tot de dag der algehele voldoening, althans vanaf een door uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen datum;het eindvonnis van de rechtbank d.d. 16 oktober 2013 voor het overige in stand te laten;GCC - zijnde de gezamenlijke maten - te veroordelen in de kosten (inclusief de nakosten) van de procedure in beide instanties.
3.De omvang van het hoger beroep en de vermeerdering van eis
4.Feiten
“Artikel 11(...)2. Ingeval van beëindiging van de maatschap ten opzichte van een maat (...) eindigt het laatste boekjaar op de datum van beëindiging der maatschap.(...)Artikel 121. Na afloop van ieder boekjaar worden onverwijld de jaarrekening, bestaande uit balans, winst - enverliesrekening en toelichting, gereed gemaakt, door de register-accountant der maatschap gecertificeerd en vervolgens aan de maatschapsvergadering ter vaststelling voorgelegd.(...)3. Ten bewijze hunner goedkeuring dienen de maten de jaarstukken te ondertekenen. Blijft een maat met die ondertekening in gebreke gedurende twee maanden nadat hij daartoe bij aangetekende brief door een der andere maten is aangemaand, dan zal de ondertekening door de andere maten voor alle maten bindend zijn, tenzij de niet-tekenende maat binnen de voormelde termijn van twee maanden bij aangetekende brief van zijn gemotiveerde bezwaren tegen de jaarstukken aan de andere maten en aan de accountant van de maatschap heeft doen blijken. In het laatstgenoemde geval zullen de jaarstukken op het verzoek van de meest gerede maat door de Geschillencommissie (...) bindend voor de maten en de maatschap worden vastgesteld.(...)
van de bruto-praktijkopbrengst van de maatschap in het (bij akte 1981:" voorafgaande" gewijzigd in) lopende boekjaar.(...)
"Eén en ander brengt met zich mee dat cliënten zich primair op het standpunt stellen dat ingevolge het bepaalde in artikel 16 lid 3 de uitkering van de goodwillsom alsmede het saldo van de kapitaalrekening dient te geschieden binnen zes maanden na beëindigingdatum zijnde 1 december 2008 zulks te vermeerderen met de wettelijke rente ad 6% met ingang van voornoemde datum en dat uw pogingen en/of beweegredenen om één en ander nog langer op te houden en/of te clausuleren geen steun vinden in de overeenkomsten en/of het recht. Ten aanzien van het saldo der kapitaalrekening hebben cliënten overigens aangegeven de definitieve opstelling der jaarrekening te willen afwachten zulks met name vanwege de achterstallige betalingen die verband houden met de verdergaande invoering van het op DBC gebaseerde declaratiesysteem.Cliënten hebben u omtrent deze kwestie meermalen benaderd laatstelijk bij aangetekend schrijven d.d. 3 juni 2009 van hun adviseur de heer [Z] op welke berichten cliënten geen bevredigende reactie laat staan de verzochte betaling hebben mogen ontvangen. Het spreekt voor zich dat cliënten met een dergelijke gang van zaken niet langer genoegen kunnen nemen zulks temeer daar zij bij hun financiële planning met de ontvangst van voornoemde uitkering rekening hebben gehouden en ook mochten houden.Bij deze wordt u mitsdien verzocht c.q. gesommeerd mij binnen vijf dagen na heden te bevestigen dat uitbetaling van voormelde goodwillsommen te vermeerderen met de daarover verschuldigde rente binnen 10 dagen na heden op de door cliënten aangegeven rekeningnummers zal geschieden."
"Zeer onlangs is door mijn cliënten het rapport inzake de jaarrekening 2008 van de Groninger Chirurgen Combinatie ontvangen. Het rapport is opgesteld door KPMG Accountants N.V. te Groningen en uitgebracht op 19 juni 2009. Cliënten zijn tot 1 december 2008 lid geweest van de maatschap Groninger Chirurgen Combinatie en uit dien hoofde belanghebbende bij een juiste verslaglegging. Bij cliënten bestaat gerede twijfel over de juistheid van de in het verslag vastgelegde gegevens. Met name met betrekking tot de opgegeven inkomsten bestaat veel onduidelijkheid.Conform artikel 12 lid 3 van de maatschapovereenkomst deel ik u namens cliënten mede dat zij vooralsnog niet akkoord gaan met de voorgelegde rapportage. Binnen een termijn van twee weken zal ik u mijn bezwaren nader toelichten, waarbij ik u zal verzoeken ten aanzien van een aantal zaken bewijsmiddelen te leveren. Aan de hand daarvan zal worden bezien of de geschillencommissie zal worden gevraagd een bindend oordeel te geven."
"In aansluiting op mijn schrijven van 9 juli 2009 waarin ik namens mijn cliënten de heren [A] en [geïntimeerde] en in overeenstemming met de maatschapovereenkomst bezwaar heb gemaakt tegen de jaarrekening 2008 van de Groninger Chirurgen Combinatie bericht ik u het volgende:Mijn cliënten handhaven hun standpunt dat 1/10e deel van de verdiensten door de maatschap gegenereerd over het jaar 2008 rechtmatig aan hen toekomt, (voor hen naar tijdsevenredigheid). Dat de uitbetaling van die verdiensten deels in 2008 maar ook voor een deel op een later tijdstip geschiedt is niet van belang. Alles wat nog niet is ontvangen in 2008 dient als een vordering in de balans te worden opgenomen. Dit uitgangspunt lijkt in de thans gepresenteerde jaarrekening geweld te worden aangedaan.Ik heb de jaarrekening laten beoordelen door de heer drs. [B] , Registeraccountant. De heer [B] is geheel gespecialiseerd in de financiële verslaglegging binnen de medische beroepsgroep. Bijgevoegd treft u zijn brief met opmerkingen aan, welke opmerkingen, behoudens afdoende weerlegging/verklaring uwerzijds, de bezwaren van cliënten lijken te onderschrijven(…)
Ook uw afrekening geeft aanleiding tot bezwaar.1: Ten aanzien van de rente over de goodwillsom merk ik op dat tijdens onze onderhandelingen steeds is gesproken over de wettelijke rente. U heeft daar ook mee ingestemd in uw mail van 1 november 2008. Wij houden dus vast aan een vergoeding van de wettelijke rente.2: Het winstaandeel is niet tijdsevenredig vastgesteld en derhalve niet correct. Aanpassing zal moeten volgen. Zie ook de opmerking van de heer [B] .3: De schuld op goodwill ad € 8000,-- is onterecht afgetrokken, tenzij er buiten het maatschaprapport een schuld bestaat. Naar mijn mening is dat niet mogelijk. Als er schulden zijn, dan staan zij in dat rapport en zijn ze derhalve in de kapitaalstand verwerkt.4: De nabetaling die u heeft gedaan in februari was mogelijk omdat volgens uw eigen zeggen het ziekenhuis een fors bedrag had uitgekeerd in verband met de verdiensten in het B segment die nog niet waren afgerekend. Deze nabetaling zien we nergens terug.Ik stel U voor dat er, nadat er overeenstemming is bereikt over de juistheid van de cijfers, een nieuwe afrekening wordt gemaakt. Graag zie ik toezending van de gevraagde gegevens binnen twee weken na dagtekening van deze brief tegemoet."
"Op basis van aanvullend ontvangen informatie betreffende boekjaar 2008, delen wij u mede dat niet langer op onze samenstellingsverklaring bij de jaarrekening 2008 van de Groninger Chirurgen Combinatie kan worden vertrouwd. Gelet op onze regels van geheimhouding verwijzen wij u voor nadere details en achtergronden naar het bestuur van de Groninger Chirurgen Combinatie."
5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
schuld op goodwill per maat op 30-11-2008"in mindering gebracht. Het door haar aan [geïntimeerde] betaalde totaalbedrag van € 262.114,05 is inclusief een vergoeding voor goodwill van € 258.000,- die in deze procedure niet ter discussie staat.
a)
nabetalingengedaan in 2009 betreffende de jaren 2008 en daarvoor.
Een nabetaling van € 258.269,- betreffende 2008 en een nabetaling over de periode 2004 - 2007 van € 182.472,-, in het totaal € 440.741,-. Volgens [geïntimeerde] moet met (zijn aandeel in) dit totaalbedrag rekening worden gehouden bij de stand van zijn kapitaalrekening.
b) het
onderhanden werkis door GCC in 2008 gesteld op nihil en ultimo 2008 berekend op een bedrag van € 1.285.268,26. Volgens [geïntimeerde] moet de helft daarvan, te weten € 642.634,-, worden toegeschreven aan verrichtingen in 2008 en moet zijn aandeel in laatst genoemd bedrag worden verwerkt in de stand van de kapitaalrekening 2008.
nabetalingengenoemd onder a (€ 258.269,-), berekent de rechtbank, uitgaand van de datum waarop de maatschap is geëindigd (1 december 2008), op € 24.075,92
(€ 258.269,-/118 x11). Daar komt bij het aandeel van [geïntimeerde] in de nabetaalde lumpsum over 2004 - 2007 ad € 18.247,20. In het totaal een bedrag van € 42.323,12. De rechtbank is van oordeel dat GCC dit bedrag ten onrechte niet had verwerkt in de kapitaalrekening 2008.
onderhanden werkgenoemd sub b.
6.Vermeerdering in hoger beroep van de eis
- zijn aandeel (10%) in de affiliatiegelden 2007/2008 (totaal € 52.200,-) derhalve € 5.220,-;
- zijn aandeel (10%) in de restitutie van btw over het 3e kwartaal 2007 t/m het 3e kwartaal 2008 (totaal € 51.027,-) afgerond derhalve € 5.103,-;
- zijn aandeel (10%) over het aan 2007/2008 toe te rekenen deel (zijnde 2/3) van de vergoeding regiegroep 2007 - 2009 (totaal € 61.560,-) derhalve € 4.104,-.
In totaal derhalve een vermeerdering van € 14.427,- te vermeerderen met rente.
7.De grieven 1 tot en met 3 en grief 4 ten dele in het principaal hoger beroep
8.Grief 4 in het principaal appèl
nietvan toepassing is indien dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Grief 4 faalt.
9.De grieven 5 tot en met 9 in principaal en grief 1 in incidenteel hoger beroep
eersteplaats gaat het in het onderhavige geval om de jaarstukken van een maatschap. Voor dergelijke jaarstukken geldt geen publicatieverplichting. Zij zijn vooral bedoeld voor de periodieke (jaarlijkse) onderlinge rekening en verantwoording van de vennoten en voor de jaarlijkse verantwoording van de individuele vennoten jegens de fiscus. In de overeenkomst komt dit tot uitdrukking in artikel 11 lid 5 en in het vereiste dat in beginsel ieder der vennoten dient in te stemmen met de jaarstukken. In die zin moet sprake zijn van een getrouw beeld van de toestand van het gezamenlijke vermogen.
tweedeplaats kan het van belang zijn dat het in deze zaak gaat om een eindbalans als bedoeld in artikel 16 lid 2 in samenhang met artikel 11 lid 2 en artikel 12 lid 1 van de overeenkomst. Anders dan bij reguliere jaarstukken het geval is, dient de eindbalans er vooral toe een zuiver beeld te geven van de omvang van het recht van een vertrekkende maat jegens de maten die maatschap voortzetten. Het gaat om de vaststelling van de omvang van het gezamenlijke vermogen waarop ieder van hen recht heeft. Anders dan bij de reguliere jaarstukken zal daarbij in beginsel het gehele vermogen zichtbaar dienen te worden gemaakt, ook als reeds bestaande onderdelen daarvan normaal gesproken pas zichtbaar zouden worden gemaakt in een volgend jaar, zoals bijvoorbeeld stille reserves en onderhanden werk. In het geval van een eindbalans vloeit indien de overeenkomst daarover zwijgt, het activeren van deze “stille” delen van het vermogen voort uit de eisen van redelijkheid en billijkheid. Zij vertegenwoordigen immers een reële economische waarde waarin ook de vertrekkende maat deelgerechtigd is.
derdeplaats komt betekenis toe aan de omstandigheid dat het systeem van ziekenhuisfinanciering in 2008 ingrijpend is gewijzigd. Sinds 1995 werd de omvang van het honorarium van de medisch specialisten, kort gezegd, bepaald door een functiegerichte wijze van financiering waarbij een lumpsum per medisch specialisme werd uitbetaald. Na afloop van een (kalender)jaar werd bepaald of een nabetaling diende plaats te vinden.
Per 1 januari 2005 werd de wijze van financiering gewijzigd door de invoering van zogenoemde DBC’s (Diagnosebehandelcombinaties), waarbij aan de hand van zorgcodes een vergoeding wordt bepaald voor een zorgtraject (de activiteiten en verrichtingen die een patient doorloopt in het kader van een bepaalde diagnose en de daarop volgende behandeling). De definitieve vergoeding voor een DBC wordt achteraf vastgesteld bij het “afsluiten” van de DBC.
vierdeplaats en in het verlengde van het vorenstaande dient rekening te worden gehouden met het volgende. De definitieve omvang van het honorarium kan vanwege de complexiteit van het financieringssysteem pas achteraf worden vastgesteld. Het ziekenhuis en in haar verlengde de maatschap zijn daarbij afhankelijk van administratieve systemen en de overheid. Op zich wijst GCC er terecht op dat het daarom voor de hand ligt bij de berekening van de kapitaalrekening voor een bepaald jaar vast te houden aan de gekozen werkwijze waarbij het overzicht, dat het ziekenhuis in februari van het opvolgend jaar verstrekt, bepalend is. De maatschap heeft daarbij een redelijk belang vanwege de boekhoudkundige aansluiting op voorgaande jaren en vergelijking van de resultaten van de maatschap met die van voorafgaande jaren. Dit argument gaat er, zoals hiervoor reeds is overwogen, echter aan voorbij dat het bij de omstreden balans gaat om een eindbalans en dat nu juist in 2008 de ziekenhuisfinanciering ingrijpend is gewijzigd waardoor aansluiting op voorgaande jaren niet optimaal mogelijk is. Het “verschuiven” van delen van het vermogen (in dit geval het onderhanden werk) is dan niet in overeenstemming met de redelijkheid en billijkheid omdat een (substantieel) deel, waarvan de omvang kan variëren naar gelang er sneller of trager wordt gefactureerd, buiten het bereik van een deelgerechtigde (de uittredende vennoot) wordt gebracht. Daarmee verliest het door het ziekenhuis gebezigde en door de rechtbank (ten dele) overgenomen argument van een op de voorgaande jaren gebaseerde wijze van berekening en een afspraak met het ziekenhuis, gemaakt met het oog op de reguliere jaarverslaglegging, aan betekenis.
a) nabetalingen betreffende 2008 vastgesteld na februari 2009;
b) onderhandenwerk;
c) aandeel in de affiliatiegelden 2007 en 2008;
d) aandeel in restitutie btw over 3e kwartaal 2007 t/m 3e kwartaal 2008;
e) aandeel over 2007/2008 vergoeding regiegroep 2007 - 2009;
10.De grieven 10 tot en met 13 in het principaal hoger beroep
11.Slotsom
Alle overige beslissingen worden aangehouden.
roldatum 5 juli 2016, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
twee wekenvoor de verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van GCC alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk
éénweek voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen.