ECLI:NL:GHARL:2016:4934

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
20 juni 2016
Zaaknummer
200.181.790/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van een moeder met meerdere detenties en kinderen in pleegzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van een moeder over haar drie minderjarige kinderen. De moeder was herhaaldelijk gedetineerd en de kinderen waren inmiddels geplaatst in een pleeggezin. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag, wat door de rechtbank Noord-Nederland op 2 september 2015 was toegewezen. De moeder, die in beroep ging, stelde dat zij in staat was om binnen een aanvaardbare termijn voor de zorg en opvoeding van haar kinderen te zorgen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder had meerdere keren gedetineerd gezeten en was na haar laatste detentie in juli 2015 herhaaldelijk verhuisd, wat haar betrouwbaarheid in het nakomen van afspraken over omgang met de kinderen in gevaar bracht. De omgang met de kinderen was door de GI stopgezet, omdat de moeder niet op kwam dagen of afspraken niet nakwam. Tijdens de zitting op 12 mei 2016 bleek dat de moeder opnieuw gedetineerd was en naar verwachting nog een jaar in detentie zou blijven. De advocaat van de moeder gaf aan zich te schikken naar het oordeel van het hof.

Het hof concludeerde dat de situatie van de moeder, in combinatie met de lange periode dat de kinderen al in het pleeggezin verbleven, geen perspectief bood op terugkeer naar de moeder. De kinderen maakten een positieve ontwikkeling door in het pleeggezin en het hof oordeelde dat het van groot belang was dat deze ontwikkeling niet verstoord werd. Het hof bekrachtigde daarom de beschikking van de rechtbank, waarmee het gezag van de moeder over de kinderen werd beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.181.790/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden: -141348)
beschikking van 14 juni 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.J. Woltring te Haarlem,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
verweerder,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
Jeugdbescherming Noord,
(gecertificeerde instelling)
kantoorhoudende te Groningen,
hierna te noemen: de GI dan wel de voogd,
en
de heer [B] en mevrouw [C],
wonende te [D] ,
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, van 2 september 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 1 december 2015;
- een journaalbericht van mr. Woltring van 18 december 2015;
- het verweerschrift van de raad ;
- een brief van de GI van 2 mei 2016;
- het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 4 augustus 2014.
2.2
De mondelinge behandeling van de zaak heeft op 12 mei 2016 plaatsgevonden. Verschenen zijn de advocaat van de moeder, namens de raad de heer [E] en namens de GI mw. [F] .

3.De vaststaande feiten

3.1
De moeder is tot de bestreden beschikking alleen belast geweest met het gezag over de minderjarigen [de minderjarige1] , geboren in de gemeente [G] [in] 2009, [de minderjarige2] , geboren in de gemeente [G] [in] 2011 en [de minderjarige3] , geboren te [H] [in] 2013 (verder te noemen respectievelijk: [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ).
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 16 maart 2011 zijn [de minderjarige1] en de destijds nog ongeboren [de minderjarige2] onder toezicht gesteld, welke maatregel nadien telkens is verlengd.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn sedert 27 juli 2012 met een machtiging tot uithuisplaatsing geplaatst in een pleeggezin. [de minderjarige3] is drie maanden na haar geboorte (op 27 juni 2013) eveneens onder toezicht gesteld en op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing bij hetzelfde pleeggezin geplaatst.
3.4
De moeder heeft meerdere keren strafrechtelijk gedetineerd gezeten, waaronder in de periode augustus-december 2012 en in de periode van november 2013 tot eind augustus 2014. Aansluitend aan die laatste detentie is de moeder langdurig opgenomen geweest bij de GGZ in [I] voor behandeling. Intussen zijn [de minderjarige1] (in maart 2014), [de minderjarige2] (in mei 2014) en [de minderjarige3] (in september 2014) geplaatst in het huidige perspectief biedende pleeggezin.
3.5
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 16 april 2015, heeft de raad verzocht het gezag van de moeder over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te beëindigen met benoeming van de GI tot voogd, die zich daartoe bereid heeft verklaard.
3.6
In de bestreden heeft de rechtbank, na mondelinge behandeling van de zaak ter zitting op 4 augustus 2015, het verzoek van de raad toegewezen en het gezag van de moeder over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] beëindigd met benoeming van de GI tot voogd.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief, ertoe strekkend dat zij binnen een aanvaardbare termijn de verzorging en opvoeding van de kinderen kan dragen, in beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof in haar beroepschrift om de beschikking te vernietigen, en (naar het hof begrijpt:) het verzoek van de raad af te wijzen, kosten rechtens.
4.2
De raad heeft de grief bestreden en geconcludeerd tot afwijzing ervan met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn (a) of de ouder het gezag misbruikt (b).
5.2
In het onderhavige geval heeft de rechtbank in de bestreden beschikking de hiervoor onder a genoemde grond van toepassing geoordeeld.
5.3
Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Integendeel, uit de door de raad en de GI in hoger beroep gegeven toelichtingen blijkt dat de moeder haar leven niet op orde heeft. Zo is gebleken dat zij na haar detentie in juli 2015 herhaaldelijk is verhuisd en dat de omgang met de kinderen is stopgezet door de GI in het belang van de kinderen omdat de moeder niet betrouwbaar was in het nakomen van de afspraken daarover. Zij kwam niet opdagen of belde op het laatste moment af. Ook tijdens de laatst geplande contactmomenten in februari 2016 kwam de moeder te laat of in het geheel niet en zij bleek vervolgens niet meer bereikbaar voor onder meer haar voogd.
5.4
Ter zitting van het hof op 12 mei 2016 is voorts gebleken dat de moeder inmiddels wederom strafrechtelijk is gedetineerd en naar verwachting van de advocaat van de moeder in ieder geval nog een jaar gedetineerd zal blijven. In verband daarmee heeft de advocaat van de moeder zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de onderhavige maatregel. De door de GI hervatte omgangsregeling is inmiddels weer gestaakt. Het hof is van oordeel dat de situatie van de moeder, alsmede de duur van het verblijf van de kinderen in het pleeggezin en de combinatie daarvan, maakt dat binnen een aanvaardbare termijn geen perspectief meer bestaat op terugkeer van de kinderen naar de moeder. De moeder blijft naar het lijkt terugvallen in drugsgebruik ten gevolge waarvan zij niet in staat is de belangen van haar kinderen op de eerste plaatst te zetten. De kinderen verblijven inmiddels al geruime tijd in het pleeggezin en maken daar een positieve ontwikkeling door. Het hof is van oordeel dat het van groot belang is dat deze positieve ontwikkeling en het hechtingproces van de kinderen in het pleeggezin niet wordt verstoord en dat zij recht hebben op duidelijkheid omtrent hun toekomstperspectief. Het voorgaande maakt dat voldaan is aan de wettelijke criteria voor beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
5.5
Nu voor het overige geen grieven naar voren zijn gebracht, faalt het hoger beroep.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
2 september 2015 waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, A.W. Beversluis en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. A.T. Harkema als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.