In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van een moeder over haar drie minderjarige kinderen. De moeder was herhaaldelijk gedetineerd en de kinderen waren inmiddels geplaatst in een pleeggezin. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag, wat door de rechtbank Noord-Nederland op 2 september 2015 was toegewezen. De moeder, die in beroep ging, stelde dat zij in staat was om binnen een aanvaardbare termijn voor de zorg en opvoeding van haar kinderen te zorgen.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder had meerdere keren gedetineerd gezeten en was na haar laatste detentie in juli 2015 herhaaldelijk verhuisd, wat haar betrouwbaarheid in het nakomen van afspraken over omgang met de kinderen in gevaar bracht. De omgang met de kinderen was door de GI stopgezet, omdat de moeder niet op kwam dagen of afspraken niet nakwam. Tijdens de zitting op 12 mei 2016 bleek dat de moeder opnieuw gedetineerd was en naar verwachting nog een jaar in detentie zou blijven. De advocaat van de moeder gaf aan zich te schikken naar het oordeel van het hof.
Het hof concludeerde dat de situatie van de moeder, in combinatie met de lange periode dat de kinderen al in het pleeggezin verbleven, geen perspectief bood op terugkeer naar de moeder. De kinderen maakten een positieve ontwikkeling door in het pleeggezin en het hof oordeelde dat het van groot belang was dat deze ontwikkeling niet verstoord werd. Het hof bekrachtigde daarom de beschikking van de rechtbank, waarmee het gezag van de moeder over de kinderen werd beëindigd.