ECLI:NL:GHARL:2016:4889

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
200.173.359
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor plaatsing scootmobiel in appartementencomplex

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor het plaatsen van een scootmobiel door een bewoner van een appartementencomplex. De Vereniging van Eigenaars (VvE) had in eerste aanleg toestemming geweigerd, waarop de bewoner, geïntimeerde, in hoger beroep ging. De VvE had de toestemming geweigerd op basis van de geldende huishoudelijke reglementen die het plaatsen van scootmobielen in gemeenschappelijke ruimtes verbieden. Het hof oordeelde dat de VvE de toestemming niet mocht weigeren, omdat de bewoner geen alternatieve stallingsmogelijkheden had voor haar scootmobiel, die zij nodig had om zich buitenshuis te verplaatsen. Het hof hechtte veel waarde aan de deskundigenrapportage die de noodzaak van de scootmobiel bevestigde en oordeelde dat de VvE onvoldoende had aangetoond dat de aanwezigheid van de scootmobiel onaanvaardbare risico's met zich meebracht. De VvE werd in de kosten van het hoger beroep veroordeeld en de eerdere beschikking van de kantonrechter werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.173.359
(zaaknummer rechtbank Gelderland 3858288)
beschikking van 17 juni 2016
in de zaak van
de vereniging
Vereniging van Eigenaars Appartementengebouw Bolero,
gevestigd te Zutphen,
appellante,
in eerste aanleg: verweerster,
hierna: de VvE,
advocaat: mr. E. van Riet,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te Zutphen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.Th. Waterman.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van
14 april 2015 die de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, zittingsplaats Zutphen) heeft gegeven.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 13 juli 2015 ingekomen beroepschrift met producties,
- het verweerschrift met producties,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 5 februari 2016, de bij die gelegenheid door de VvE overgelegde zittingsaantekeningen, alsmede de voorafgaand aan de zitting zijdens de VvE en [geïntimeerde] toegezonden nadere producties,
- het proces-verbaal van de op 11 februari 2016 gehouden comparitie ter plaatse,
- de akte overleggen nadere stukken van de VvE,
- de antwoordakte van [geïntimeerde] .
2.2
Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg de kantonrechter op de voet van artikel 5:121 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht haar een vervangende machtiging te verlenen om haar scootmobiel te kunnen plaatsen op haar woonetage, waarmee [geïntimeerde] bedoelde: de gemeenschappelijke ruimte waarop de voordeur van het appartement van [geïntimeerde] alsmede die van drie andere appartementen alsmede de deuren van de lift en een trappenhuis uitkomen.
4.2
Bij haar onder 1.1 vermelde beschikking van 14 april 2015 heeft de kantonrechter de verzochte machtiging verleend, met veroordeling van de VvE in de proceskosten.

4.De beoordeling in hoger beroep

5.1
Tegen die beschikking van 14 april 2015 heeft de VvE hoger beroep ingesteld, onder aanvoering van zeven grieven.
5.2
De klacht van grief 1 ziet eraan voorbij dat de VvE ten tijde van de beoordeling van het verzoek ex artikel 5:121 BW (en ook al voordat de VVE in eerste aanleg haar verweerschrift indiende) de door [geïntimeerde] gewenste toestemming bij formeel besluit had geweigerd. Daarmee was een eventueel bezwaar dat [geïntimeerde] haar verzoek prematuur had gedaan, omdat er nog geen afwijzend besluit was genomen en er - volgens de VvE - evenmin voldoende zekerheid bestond dat de VvE zich niet wilde verklaren, achterhaald en kon en moest de kantonrechter over de vervangende machtiging beslissen. Niet valt in te zien welk belang van de VvE hier in het geding is, te minder nu zij al geruime tijd op de hoogte was van [geïntimeerde] verzoek om toestemming. De machtiging van 5:121 BW is, zo betoogt [geïntimeerde] voorts terecht, niet afhankelijk van de regeling van art. 5:130 BW. Voor zover het besluit van
2 april 2015 een formeel besluit is in de zin van laatstgenoemde bepaling, brengt de omstandigheid dat van dat besluit geen vernietiging is gevraagd, niet mee dat de machtiging moet worden geweigerd op de grond dat het besluit formele rechtskracht toekomt. Grief 1 faalt.
5.3
Grief 2 mist belang omdat, wat er verder zij van de beslissing van de kantonrechter, het hof in hoger beroep heeft kennisgenomen van al het door de VvE aangedragen (audiovisuele) bewijsmateriaal, alsmede van haar aanbod om een voormalige bewoonster, [X] , in aanvulling op haar schriftelijke verklaring, als getuige te doen horen.
5.4
De overige grieven betreffen de beoordeling ten gronde (of bouwen daarop voort) en deze lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5.5
Uitgangspunt bij die beoordeling is dat [geïntimeerde] evenals de overige bewoners is gehouden tot naleving van de relevante (huishoudelijke) reglementen. Tussen partijen is niet in geschil dat deze het plaatsen van een scootmobiel in de gemeenschappelijke verbieden en dat de algemene vergadering van de VvE de bevoegde instantie is om de door [geïntimeerde] gewenste ontheffing te verlenen.
5.6
Evenmin staat ter discussie dat de vrijheid die de VvE bij die beslissing toekomt wordt begrensd door de regeling (in het bijzonder artikel 6b onder d) van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Die regeling brengt in de onderhavige zaak mee dat de VvE de toestemming niet mag weigeren indien [geïntimeerde] geen alternatieve stallingsmogelijkheden heeft voor haar scootmobiel die zij - naar de VvE onvoldoende heeft bestreden - nodig heeft om zich buitenshuis te verplaatsen. De alternatieven dienen - objectief bezien - redelijkerwijs geschikt te zijn; of [geïntimeerde] ze zelf geschikt vindt, dan wel het eigen alternatief wenselijker acht, speelt in beginsel geen rol.
5.7
Subjectief is de beoordeling wel in die zin dat de aanvaardbaarheid van mogelijke alternatieven, en daarmee de noodzakelijkheid van de gevraagde voorziening, dient te worden beoordeeld vanuit het perspectief van de gehandicapte of chronisch zieke om wie het gaat. Beoordeeld moet worden of de alternatieven, gelet op de aard van de handicap of ziekte en de daaruit voortvloeiende beperkingen, zowel de huidige als de toekomstige zoals die bij een progressieve aandoening als MS zijn te verwachten, voor de betrokkene, in casu, [geïntimeerde] fysiek haalbaar zijn. Die beoordeling is een precaire omdat de betrokkene zelf als geen ander haar beperkingen kent, want deze dagelijks aan den lijve ondervindt, maar voornoemde maatstaf wel meebrengt dat haar opvattingen niet zonder meer mogen worden overgenomen, maar dienen te worden getoetst. Die toetsing kan worden verstoord door te grote welwillendheid uit compassie, maar ook door de omstandigheid dat vanuit het perspectief van een beschouwer met een gezond lichaam wordt onderschat hoe belastend ogenschijnlijk eenvoudige handelingen voor een zieke kunnen zijn, met als gevolg dat dier houding als star en defensief wordt ervaren. Een dergelijke beoordeling kan daarom, ook in deze zaak, alleen worden gemaakt met voldoende kennis van en ervaring met het desbetreffende ziektebeeld en de daarbij horende beperkingen. Alleen met die kennis kan een verantwoord oordeel worden gegeven over de bezwaren die [geïntimeerde] tegen de alternatieven heeft geuit.
5.8
Om die reden hecht het hof doorslaggevend gewicht aan de overgelegde bevindingen van deskundigen, in het bijzonder de rapportage en advisering WMO van [deskundige 1] (hierna: [deskundige 1] ), indicatie-adviseur/ergotherapeut bij Trivium Plus, die zijn gebaseerd op een onderzoek dat op 3 december 2015 in het bijzijn van beide partijen ter plaatse is uitgevoerd. De klacht van de VvE dat dit rapport blijk geeft van onvoldoende objectiviteit en dat de VvE - ondanks de aanwezigheid van haar twee raadslieden en de mogelijkheid nadien schriftelijk commentaar te leveren - te weinig gelegenheid heeft gehad gehoor voor haar argumenten te vinden, heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt.
5.9
In dit rapport worden drie alternatieve stallingsplaatsen onderzocht. Een daarvan, de ruimte onder het prikbord in kelderruimte, is - zo bleek tijdens de comparitie ter plaatse - thans niet meer aan de orde, nu het de VvE is gebleken dat deze optie uit een oogpunt van brandveiligheid tekortschoot.
5.1
De stallingsmogelijkheid in de zogenaamde huismeesterruimte in de kelderruimte heeft [deskundige 1] ongeschikt geacht, vooreerst omdat een willekeurig iemand met een scootmobiel bezwaarlijk de draai van de deur van de hal naar de toegangsdeur van de huismeesterruimte kan maken. Tijdens de comparitie heeft de VvE gesteld dat de toegang tot de huismeesterruimte kan worden verbreed en dat in die toegang elektrische schuifdeuren kunnen worden geplaatst. Aldus zou een afgesloten (brand)veilige ruimte kunnen worden gecreëerd, waarin ook andere bewoners hun hulpmiddelen zouden kunnen plaatsen. De daartoe benodigde verbouwing zou op korte termijn en op kosten van de VvE gerealiseerd kunnen worden.
5.11
Met deze aanpassingen verdwijnen enkele van de door [deskundige 1] genoemde handelingen (het op- en afstappen om de deur van de huismeesterruimte te openen en te sluiten en het manoeuvreren om de ruimte binnen te kunnen rijden). Over de vraag of deze afname van handelingen zodanig is dat [geïntimeerde] voldoende energie overhoudt - en ook bij verdere verloop van haar ziekte: zal overhouden - om de overige handelingen, gelet op de te belopen afstand, te kunnen verrichten geeft het rapport geen uitsluitsel. Hiervoor zou nader onderzoek nodig zijn op het moment dat de voorzieningen zijn gerealiseerd. Omdat de voorgestelde aanpassingen nog niet zijn uitgevoerd en daarover door de vergadering zelfs nog geen besluit is genomen, ziet het hof onvoldoende grond om [deskundige 1] reeds nu om een nader oordeel te vragen. Hoewel het hof wil aannemen dat het de VvE ernst is met het voornemen een gemakkelijk toegankelijke stallingsruimte voor scootmobielen te creëren, hetgeen los van deze zaak ter voorkoming van vergelijkbare conflicten in de toekomst een zinvol voornemen lijkt, kan deze voorziening thans niet als een geschikt alternatief worden beschouwd. Datzelfde geldt voor het aanbod van medebewoners om [geïntimeerde] te helpen. Het gaat er immers om dat de zelfstandigheid van [geïntimeerde] zoveel als haar ziekte toestaat wordt gewaarborgd.
5.12
Resteert het alternatief dat de scootmobiel in een daarvoor binnen het appartement van [geïntimeerde] te creëren kamertje achter de huidige wand van de wasmachineruimte wordt gestald. Daarbij gaat het hof er met de VvE vanuit dat [geïntimeerde] deze aanpassing zelf relatief eenvoudig kan laten realiseren en dat [geïntimeerde] de daarvoor te maken kosten uit hoofde van de WMO vergoed zou kunnen krijgen, zodat hierin geen wezenlijke belemmering hoeft te zijn gelegen.
5.13
De deskundige acht deze stallingsplaats ongeschikt, kennelijk vanwege de extra manoeuvreerbewegingen die [geïntimeerde] (ten opzichte van het keren op de gang, zoals in de door [geïntimeerde] gewenste situatie is vereist) zou moeten uitvoeren om haar appartement met de scootmobiel te betreden en weer te verlaten. Daarbij heeft hij rekening gehouden met een extra ruimte in de draaicirkel die het gevolg is van de coördinatiestoornissen die [geïntimeerde] als gevolg van haar ziekte ondervindt en in toenemende mate zal ondervinden. Daarvan uitgaande heeft de deskundige de ruimte in de gang te krap en de vereiste extra manoeuvres kennelijk te bezwaarlijk geacht. Hoewel aan de VvE kan worden toegegeven dat het oordeel in het rapport niet overvloedig is gemotiveerd, is het hof niet gebleken dat de constateringen onjuist of het daaraan ten grondslag liggende onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest. Dat de deskundige [geïntimeerde] niet met haar scootmobiel in het appartement heeft zien rijden, maakt dat nog niet anders. [deskundige 1] heeft kennelijk gemeend op basis van de situatie ter plaatse een gefundeerd oordeel te kunnen geven en het hof ziet onvoldoende aanleiding om aan dat oordeel te twijfelen, daarbij mede in aanmerking genomen dat het door de VvE overgelegde beeldmateriaal eerder lijkt te bevestigen dan te ontkrachten dat het in het appartement zeer moeizaam manoeuvreren is, ook voor een bestuurder zonder de beperkingen van [geïntimeerde] . Naar het hof begrijpt heeft [deskundige 1] bij zijn oordeel betrokken dat [geïntimeerde] zou kunnen doorrijden naar haar zitkamer. De eigen waarnemingen van de raadsheer-commissaris ter comparitie bevestigen ook dat deze kamer, uitgaande van de aanwezigheid van enige inrichting, (te) weinig ruimte biedt om in een vloeiende draai te kunnen keren, zodat het aantal handelingen eerder lijkt toe dan af te nemen. Dat niet is onderzocht of het steken kan worden vermeden door via de slaapkamer te rijden acht het hof geen bezwaar omdat niet van [geïntimeerde] van worden gevergd dat zij daarvoor een slaapkamer ontruimt.
5.14
Een redelijke grond voor weigering zou er dan nog in gelegen kunnen zijn dat plaatsing van het scootmobiel in de gemeenschappelijke ruimte uit (brand) veiligheidsoverwegingen verboden of onverantwoord is. Uit de door de VvE overgelegde stukken blijkt dat de spanning tussen (brand)veiligheid en de toenemende aanwezigheid van scootmobielen in gebouwen als dat van de VvE een landelijk probleem is waarop nog geen duidelijke regelgeving is toegesneden. Ook met haar nadere productie, een advies van [deskundige 2] (hierna: [deskundige 2] , toezichthouder brandveiligheid bij de gemeente Zutphen) heeft de VvE geen bevestiging van een bevoegde instantie kunnen overleggen dat de concrete situatie zoals die door inwilliging van het verzoek van [geïntimeerde] in het leven zou worden geroepen onaanvaardbare risico’s met zich brengt. Dat andere bewoners de aanwezigheid van de scootmobiel als onveilig ervaren, of deze om andere redenen beschouwen als een inbreuk op hun woongenot, is onvoldoende om [geïntimeerde] de voor haar noodzakelijke voorziening te onthouden.
5.15
Tot slot de precedentwerking. Het hof heeft begrip voor de lastige positie waarin de VvE zich bevindt. Uitgangspunt is echter dat de concrete situatie van [geïntimeerde] moet worden beoordeeld en dat de beslissing van het hof zich daartoe beperkt. Aan de uitkomst van die toetsing aan de hand van het specifieke ziektebeeld van [geïntimeerde] en van de thans aanwezige situatie, kunnen andere bewoners geen rechten ontlenen. Dat moet voor de VvE aan haar leden zijn uit te leggen, zoals zij dat ook heeft kunnen doen waar het ging om de bewoner op de begane grond die zijn scootmobiel met toestemming van de VvE voor de deur parkeert. Hoe groot de kans is dat zich in de nabije toekomst meer vergelijkbare, inhoudelijk eveneens gegronde, verzoeken zullen voordoen, zoveel dat de VvE deze door ruimtegebrek of uit veiligheidsoverwegingen niet kan honoreren, laat zich niet beoordelen. Het is in elk geval geen reden om [geïntimeerde] verzoeken te weigeren.
5.16
De conclusie is dat op basis van de thans aanwezige situatie, de VvE geen redelijke grond heeft om [geïntimeerde] toestemming te weigeren haar scootmobiel voor de deur te parkeren, zolang zij er althans voor zorgt dat zij de scootmobiel zodanig parkeert dat aan beide zijden maximaal ruimte overblijft. Het aanbrengen van een zogenaamde scover, zoals die door [deskundige 2] wordt aanbevolen, kan, als te bewerkelijk, niet van [geïntimeerde] worden gevergd. De kantonrechter heeft de machtiging derhalve terecht verleend.
5.17
Voor het horen van de onder 5.3 genoemde [X] als getuige ziet het hof geen aanleiding. Hetgeen zij schriftelijk reeds heeft verklaard wordt door [geïntimeerde] niet bestreden. Wat deze getuige, wier ziektebeeld en woonsituatie niet met die van [geïntimeerde] op een lijn zijn te stellen, nog meer of anders zou kunnen verklaren, heeft de VvE niet duidelijk gemaakt.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen, zodat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof de VvE in de kosten van het hoger beroep veroordelen, te begroten op € 2.682,- (maximum van 3 punten x tarief II) voor salaris.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter te Zutphen van 14 april 2015;
veroordeelt de VvE in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt de VvE in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval de VvE niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.W.J. Meijer, H. van Loo en F.J. de Vries en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2016.