ECLI:NL:GHARL:2016:4841

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
15/01471
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrekbaarheid van giften door vrijwilliger bij ANBI

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die in geschil is over de aftrekbaarheid van giften in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012. Belanghebbende, die als vrijwilliger werkzaam is bij een algemeen nut beogende instelling (ANBI), had een bedrag van € 1.500 als gift opgevoerd in zijn aangifte. De Inspecteur had echter een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.119, en had de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd na bezwaar van belanghebbende.

De rechtbank Gelderland had eerder de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 1 juni 2016 in Arnhem, waar belanghebbende werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd het geschil besproken. Het Hof oordeelde dat belanghebbende geen recht had op aftrek van de opgevoerde giften, omdat hij geen aanspraak kon maken op een vergoeding voor zijn werkzaamheden en het afzien van een vergoeding door hem geen gift in de zin van de wet kon opleveren. Het Hof concludeerde dat de door belanghebbende gemaakte kosten niet in aanmerking kwamen voor aftrek, omdat deze niet aannemelijk waren gemaakt en niet voldeden aan de wettelijke vereisten.

Uiteindelijk bevestigde het Hof de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van belanghebbende ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/01471
uitspraakdatum: 14 juni 2016
nummer /
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 november 2015, nummer AWB 15/176, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.119, alsmede bij beschikking een bedrag van € 11 aan te vergoeden belastingrente vastgesteld.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). Bij uitspraak van 24 februari 2015 heeft de Rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2016 te Arnhem. Belanghebbende is daar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [A] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] , mr. [C] en [D] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is vrijwilliger bij [E] , een algemeen nut beogende instelling (ANBI). Op basis van een op 18 februari 2011 gesloten vrijwilligersovereenkomst verricht belanghebbende twee tot drie ochtenden per week diverse administratieve werkzaamheden. De afstand woon-werkverkeer die belanghebbende per fiets aflegt bedraagt 1 kilometer enkele reis en eenmaal per week 2,5 kilometer enkele reis in verband met werkzaamheden op een andere locatie.
2.2
Belanghebbende ontvangt voor zijn werkzaamheden geen vergoeding en kan ook geen aanspraak maken op een vergoeding.
2.3
Belanghebbende heeft in verband met bovenstaande werkzaamheden in zijn aangifte IB/PVV een bedrag van € 1.500 als gift in mindering gebracht op zijn belastbare inkomen uit werk en woning.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is de vraag of belanghebbende een bedrag van € 1.304 (€ 1.500 na aftrek van de drempel van € 196) als aftrekbare giften in mindering mag brengen op zijn belastbare inkomen uit werk en woning.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zulks mogelijk is en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vermindering van de aanslag. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende claimt giftenaftrek omdat hij afziet van een beloning voor het werk dat hij verricht als vrijwilliger, dan wel omdat hij afziet van een vergoeding voor kosten die hij in verband met die werkzaamheden maakt. Dergelijke giften kunnen alleen in aanmerking worden genomen indien en voor zover artikel 6.36, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) hierin voorziet.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op een eventuele vergoeding en dat [E] ook niet in staat is een dergelijke vergoeding uit te keren aan belanghebbende. Deze omstandigheden brengen naar het oordeel van het Hof mee dat het afzien van een vergoeding door belanghebbende geen gift in de zin van artikel 6.36, eerste lid, van de Wet IB 2001 kan opleveren.
4.3
Met betrekking tot door belanghebbende in verband met zijn vrijwilligerswerkzaamheden gemaakte kosten, overweegt het Hof als volgt. Met betrekking tot de lunchkosten is het Hof van oordeel dat deze niet naar algemeen aanvaarde maatschappelijk opvattingen plegen of behoren te worden vergoed. Eventuele kosten voor openbaar vervoer zijn door belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, niet aannemelijk gemaakt. Immateriële kosten wegens ‘gederfde vrije tijd’ zijn naar het oordeel van het Hof alleen als gift aan te merken op de voet van het eerste lid van artikel 6.36 van de Wet IB 2001, indien reëel aanspraak bestaat op een vergoeding hiervoor en van deze vergoeding wordt afgezien. Met betrekking tot de kosten van vervoer per fiets is het is het Hof van oordeel dat niet aannemelijk is dat deze meer belopen dan de op grond van artikel 6.39, eerste lid, van de Wet IB 2001 van toepassing zijnde drempel van € 196.
4.4
Het bovenstaande brengt mee dat belanghebbende geen recht heeft op een verlaging van zijn belastbaar inkomen uit werk en woning wegens aftrekbare giften. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat het onbillijk is dat zijn onbezoldigde maatschappelijk relevante werkzaamheden niet leiden tot enige belastingaftrek, merkt het Hof op dat het de rechter op grond van artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk niet vrij staat de innerlijke waarde van de wet te beoordelen.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 14 juni 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
Het lid van de enkelvoudige
belastingkamer,
(E.D. Postema)
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 juni 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EHDen Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.