Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de op 28 mei 2014 gehouden comparitie van partijen,
- de ter comparitie genomen akte overlegging producties,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord met producties.
2.De vaststaande feiten
- De besloten vennootschap [de vennootschap] (hierna: [de vennootschap] ), waarvan [geïntimeerde] (middellijk) bestuurder was, heeft in opdracht van [de familie] de inrichting van de woning van die familie ontworpen en gerealiseerd, met uitzondering van het daarbij behorende lichtplan en de levering van lichtarmaturen. Voor het ontwerp en de uitvoering van dat plan en de levering van die armaturen heeft zij contact tot stand gebracht tussen [de familie] en [appellante] , hetgeen ertoe heeft geleid dat die familie de opdracht daartoe (hierna: de lichtopdracht) aan [appellante] heeft gegund.
- [de vennootschap] heeft in eerste aanleg gevorderd dat [appellante] zal worden veroordeeld om haar € 9.965,50 te betalen, nog te verhogen met rente en kosten, als ter zake van de lichtopdracht overeengekomen provisie.
- De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 10 oktober 2012 [de vennootschap] opgedragen om de door haar gestelde provisieovereenkomst te bewijzen. [de vennootschap] heeft daarop [de medewerker] en [geïntimeerde] als getuigen laten horen.
- Hierna werd de procedure geschorst wegens het faillissement van [de vennootschap] . De curator in dat faillissement heeft de activa van [de vennootschap] , waaronder de beweerde provisievordering, aan [geïntimeerde] overgedragen, waarna [geïntimeerde] in de plaats van [de vennootschap] is getreden als eiseres en de procedure is voortgezet.
- [appellante] heeft vervolgens haar directeur/eigenaar [de directeur] [appellante] (hierna: [de directeur] ) laten horen als getuige.
- De kantonrechter heeft ten slotte in haar eindvonnis geoordeeld dat het bewijs van de provisieovereenkomst is geleverd en heeft op grond daarvan de provisievordering toegewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
- [appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen (uitsluitend) het eindvonnis.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
In het eerste gesprek heeft zij namens [de vennootschap] voorgesteld om [appellante] in contact te brengen met [de familie] om te kijken of [appellante] de opdracht kon krijgen, met het voorstel dat [appellante] in dat geval 10% provisie aan [de vennootschap] zou betalen. Hoe [appellante] op dit voorstel heeft gereageerd, blijkt niet voldoende duidelijk uit [geïntimeerde] verklaring, maar wel dat [geïntimeerde] ervan uitging dat [appellante] met het provisievoorstel instemde.
Vast staat dat [de vennootschap] [appellante] vervolgens in contact met [de familie] heeft gebracht en dat de opdracht aan [appellante] is verleend.
Bij het tweede telefoongesprek was het [de directeur] die [geïntimeerde] belde. Dit gesprek vond in een later stadium van de lichtopdracht plaats, toen al bekend was wat [appellante] aan [de familie] zou leveren. Tijdens dit gesprek is afgesproken om de provisie te verlagen naar 8% vanwege het feit dat [appellante] met de opdracht minder geld verdiende dan eerder was voorzien, aldus nog steeds [geïntimeerde] in haar getuigenverklaring.
[de directeur] heeft als getuige over het tweede gesprek verklaard dat dit ‘mogelijk’ heeft plaatsgevonden, dat hij niet meer weet wat toen precies is besproken (hij wijt dit aan het tijdsverloop van vier of vijf jaar) en dat het om een verkennend gesprek ging.
[appellante] heeft vervolgens betwist dat [de vennootschap] extra tijd heeft gestoken in het recht zetten van fouten van [appellante] , maar ook indien [de vennootschap] daarin geen tijd heeft gestoken, heeft zij nog steeds een aanzienlijke inspanning geleverd. Dit gebeurde in het belang van [appellante] en [de familie] , en daartegenover staat normaal gesproken een beloning. Dat zij bereid was om dit werk gratis voor [appellante] te doen, ligt immers niet voor de hand. Nu vast staat dat [de familie] haar niet zou betalen ligt het voor de hand dat een betaling van [appellante] zou volgen.
Overigens ontbreken de beslagexploten hetgeen een tweede reden voor afwijzing oplevert. [geïntimeerde] heeft slechts een begeleidende brief overgelegd, waarmee de deurwaarder haar € 722,58 in rekening heeft gebracht, waarmee de geldigheid van het beslag niet voldoende kan worden getoetst. Het hof ziet ook al geen reden om de proceskostenveroordeling in het bestreden vonnis ambtshalve aan te passen.