ECLI:NL:GHARL:2016:4701

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016
Zaaknummer
200.192.343
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in hoger beroep met instemming van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. De ouders van de kinderen, die gezamenlijk het gezag uitoefenen, zijn in deze procedure betrokken. De mondelinge behandeling vond plaats op 31 mei 2016, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren. De Raad heeft verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling, omdat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen door de voortdurende strijd tussen de ouders. De Raad heeft gemotiveerd dat er geen vertrouwen bestaat tussen de ouders en dat de huidige omgangsregeling niet in het belang van de kinderen is. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling. Het hof heeft geoordeeld dat de Raad ontvankelijk is in zijn verzoek en dat er voldoende gronden zijn voor de ondertoezichtstelling. De kinderen zijn onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming Gelderland, locatie Zaltbommel, voor de duur van één jaar, met ingang van 14 juni 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.192.343 (zie ook 200.184.165)
(zaaknummer rechtbank Gelderland, 244205)
beschikking van 14 juni 2016
inzake
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verzoeker,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.J.C. Spapen te Zaltbommel,
en
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.J.S. Linssen te Waardenburg, gemeente Neerijnen.

1.1. Het geding

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift, het verweerschrift en het verzoek van de raad ter mondelinge behandeling in hoger beroep op 31 mei 2016.
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 mei 2016 plaatsgevonden tezamen met de mondelinge behandeling van de zaak met zaaknummer 200.184.165 betreffende het verzoek van de moeder tot wijziging van de zorgregeling. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1
Partijen zijn de ouders van:
  • [kind 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009, en
  • [kind 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011,
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.2
Bij echtscheidingsbeschikking van 4 januari 2013 heeft de rechtbank Oost-Nederland, voor zover van belang, de raad verzocht een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de in die beschikking in rechtsoverweging 11 gestelde vragen naar -kort gezegd- de invulling van de zorgregeling en naar de vraag of er factoren zijn die eraan in de weg staan dat de vader een deel van de zorg- en opvoedingstaken op zich neemt. De rechtbank heeft verder iedere beslissing met betrekking tot de zorgregeling aangehouden in afwachting van het rapport en advies van de raad en de schriftelijke reactie daarop van beide partijen. De raad heeft gerapporteerd op 12 maart 2013.
2.3
Bij tussenbeschikking van 12 juli 2013 heeft de rechtbank Gelderland de zaak verwezen naar Bureau Jeugdzorg voor indicatiestelling voor omgangsbegeleiding door Entréa en in de tussentijd naar Stichting Maatschappelijk Werk Rivierenland (STMR) en heeft, in afwachting van de resultaten van het hulpverleningstraject, iedere verdere beslissing aangehouden.
2.4
De rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft bij (eind)beschikking van 21 oktober 2015 de volgende regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken (verder: omgangsregeling) tussen de ouders vastgesteld:
de kinderen verblijven bij de vader:
  • met ingang datum beschikking:
  • wekelijks onder begeleiding van de moeder:
  • gedurende drie keer als volgt begeleid:
 twee keer onder begeleiding van [A] en [B] bij de vader thuis;
 vervolgens een keer op maandag uit school tot 18.00 uur onbegeleid;
  • na het eerste onbegeleide contact(op alleen de maandag), waarbij de wekelijkse regeling met moeder komt te vervallen: eenmaal per veertien dagen van maandag uit school tot 18.00 uur en dinsdag uit school tot 18.00 uur;
  • met ingang van 1 februari 2016:eenmaal per veertien dagen van maandag uit school tot dinsdag 18.00 uur;
  • uiterlijk met ingang van 1 juli 2016:
  • eenmaal per veertien dagen van maandag uit school tot woensdag naar school;
  • gedurende twee losse weken in de zomervakantie 2016;
  • daarna: de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg nader te bepalen;
  • de vader zal de minderjarigen steeds ophalen en terugbrengen,
en het meer of anders verzochte afgewezen.
2.5
De moeder is in hoger beroep gekomen van de onder 2.4 genoemde beschikking van de rechtbank Gelderland. Dit hoger beroep dient bij dit hof onder zaaknummer 200.184.165.

3.De omvang van het geschil

Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het onder 2.5 vermelde hoger beroep heeft de raad het hof verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de hiervoor onder 2.1 genoemde minderjarigen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, locatie Zaltbommel, vanaf heden voor een periode van één jaar.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
4.2
Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak onder zaaknummer 200.184.165, heeft de raad partijen voorgesteld dat de raad ter zitting om een ondertoezichtstelling van de kinderen verzoekt, zodat de ouders door de jeugdbeschermer kunnen worden begeleid bij het hervatten van de (begeleide) zorgregeling. De raad heeft gemotiveerd gesteld dat de gronden voor een ondertoezichtstelling aanwezig zijn en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Er is geen vertrouwen tussen de ouders. Al ruim drie jaar is sprake van begeleide omgang tussen de vader en de kinderen, waarin vanuit de kant van de moeder geen ruimte bestaat om de stap te maken naar onbegeleide omgang en/of substantiële uitbereiding van de omgang. Hierdoor krijgen de kinderen het beeld dat de vader geen invulling kan geven aan zijn vaderschap. Omdat de moeder niet in staat is de stap te zetten naar onbegeleide omgang tussen de vader en de kinderen is het contact tussen de vader en de kinderen per 5 februari 2016 geheel gestopt, waardoor de kinderen, volgens de moeder, thans aangeven dat zij de vader niet willen zien. Dit zijn ernstige zorgsignalen en de huidige situatie waarbij nog onverminderd sprake is van een groot wantrouwen tussen de ouders dient in het belang van de kinderen te worden doorbroken. Ook hebben de kinderen behoefte aan duidelijkheid over de zorgregeling tussen hen en de vader. Dat er (onverwachte) wijzigingen in die regeling plaatsvinden dient zoveel mogelijk te worden voorkomen, aldus de raad. De raad stelt de ouders voor de begeleiding van de zorgregeling onder de regie van een gecertificeerde instelling, verder: de GI, te laten plaatsvinden. De opbouw en de invulling van de zorgregeling kan aan de te benoemen jeugdbeschermer worden overgelaten, die er mede voor zorgdraagt dat aan die regeling consequent uitvoering wordt gegeven. De aan te stellen jeugdbeschermer kan samen met de ouders toewerken naar een reële voor beide ouders aanvaardbare en bij de kinderen passende regeling, waarbij dient te worden toegewerkt naar een regeling tussen de kinderen en de vader zonder begeleiding. De jeugdbeschermer draagt zorg voor een regelmatige tussentijdse terugkoppeling van de resultaten van die zorgregeling naar beide ouders. De raad is van mening dat het in het belang van de kinderen is dat de begeleide zorgregeling, zoals die voorheen tussen de kinderen en de vader gold, op zo kort mogelijke termijn wordt hervat. Het is volgens de raad niet in het belang van de kinderen dat zij geen enkel contact hebben met de vader.
4.3
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ingestemd met een (eventueel) verzoek van de raad tot uitspreken van de ondertoezichtstelling van de kinderen door het hof.
4.4
Vervolgens heeft de raad het hof verzocht de kinderen bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, locatie Zaltbommel, met ingang van 14 juni 2016, voor de duur van één jaar, tot 14 juni 2017.
4.5
Het hof is van oordeel dat de raad in het onderhavige geval, waarin partijen onvoorwaardelijk en zonder voorbehoud hebben ingestemd met het uitspreken van de ondertoezichtstelling van de kinderen, ontvankelijk is in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van voormelde kinderen.
4.6
Op grond van de overgelegde stukken in de zaak met zaaknummer 200.184.165 en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken van gronden die een ondertoezichtstelling van de kinderen -als verzocht- rechtvaardigen. De raad heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er door de voortdurende strijd tussen de ouders ernstige zorgen bestaan omtrent de ontwikkeling van de kinderen. Door deze strijd bestaat de aanmerkelijke kans dat de kinderen op kortere of langere termijn in een loyaliteitsconflict komen te verkeren. Daarnaast is bij [kind 2] sprake van een belaste medische situatie waardoor hij extra kwetsbaar is. De hulpverlening die tot op heden is ingezet, heeft niet of nauwelijks geleid tot enige verbetering van de situatie. Met de juiste inzet van hulp in het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling kan worden gewerkt aan verbetering van de onderlinge verhouding tussen de ouders, waardoor de strijd tussen hen kan verminderen en kan voorts worden gewerkt aan verbetering van het onderling vertrouwen, waarmee de thans bestaande bedreiging van de kinderen op termijn kan worden weggenomen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende:
stelt de minderjarigen
  • [kind 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009, en
  • [kind 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011,
onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, locatie Zaltbommel, met ingang van 14 juni 2016, voor de duur van één jaar, tot 14 juni 2017;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, A. Smeeïng-van Hees en C.J. Laurentius-Kooter, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 14 juni 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.