ECLI:NL:GHARL:2016:4444

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
6 juni 2016
Zaaknummer
200.185.248/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ondertoezichtstelling van een minderjarige na beoordeling van de zorgsituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2000. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had bezwaar gemaakt tegen de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, die de minderjarige onder toezicht had gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) voor de periode van 22 januari 2016 tot 22 januari 2017. De kinderrechter had geoordeeld dat er sprake was van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige, onder andere door schoolverzuim en risicovolle vrienden. De moeder betwistte deze beoordeling en voerde aan dat de situatie inmiddels verbeterd was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 mei 2016 heeft het hof de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, haar advocaat, vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI, en de vader van de minderjarige. De minderjarige zelf had ook haar mening kenbaar gemaakt, waarin zij aangaf geen voogd nodig te hebben. Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de minderjarige, die eerder aanleiding gaven voor de ondertoezichtstelling, op dat moment niet meer aanwezig waren. De moeder had zich actief ingezet om het schoolverzuim aan te pakken en de GI meldde dat er geen concrete zorgen meer waren.

Het hof heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling niet langer gerechtvaardigd was, gezien de positieve ontwikkelingen en de inzet van de moeder. De beslissing van de rechtbank is vernietigd voor zover deze de ondertoezichtstelling voor een langere duur dan heden betreft. Het hof heeft de ondertoezichtstelling met ingang van de uitspraak beëindigd, maar heeft wel aangegeven dat indien de situatie weer verslechtert, opnieuw een onderzoek naar de noodzaak van een beschermingsmaatregel kan worden gestart.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.185.248/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden: -146162)
beschikking van de familiekamer van 2 juni 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.A. de Boer, kantoorhoudend te Sneek,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Noord Nederland,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen: de GI,
en
[de vader] ,
wonende te [B] ,
hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 januari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
1.2
In die uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking is de minderjarige [de minderjarige] , geboren te [C] [in] 2000 (hierna te noemen: [de minderjarige] ) met ingang van 22 januari 2016 tot 22 januari 2017 onder toezicht gesteld van de GI.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 5 februari 2016;
- een brief met bijlagen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) van
16 februari 2016;
- een journaalbericht met bijlage van mr. De Boer van 10 maart 2016;
- een brief met bijlagen van de GI van 25 april 2016.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] is door het hof in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek. Na de mondelinge behandeling is op 18 mei 2016, met toestemming van het hof, een brief van [de minderjarige] op de griffie binnen gekomen. [de minderjarige] schrijft, kort samengevat, dat er geen schoolverzuim meer is en verdere dingen rustig zijn en dat zij een voogd niet nodig vindt.
2.3
De mondelinge behandeling van de zaak heeft op 12 mei 2016 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder en haar advocaat mr. De Boer, namens de raad de heer [D] , namens de GI mevrouw [E] en mr. [F] en voorts is de vader verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
[de minderjarige] woont met haar twee halfzusjes [G] (2011) en [H] (2006) bij de moeder in [A] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
De raad is op 20 oktober 2015 een onderzoek gestart naar de opvoedingssituatie van [de minderjarige] . De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 24 december 2015.

4.4. De motivering van de beslissing

4.1.
Ter beoordeling staat de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de minderjarige] met ingang van 22 januari 2016 tot 22 januari 2017.
4.2
Ingevolge artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door deze niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
4.3.
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat in geval van [de minderjarige] aan de voormelde criteria is voldaan. Er is volgens de kinderrechter bij [de minderjarige] sprake van een patroon van schoolverzuim, politiecontacten, grensoverschrijdend gedrag en risicovolle vrienden. [de minderjarige] kopieert zorgelijk gedrag van de moeder. Daarnaast heeft [de minderjarige] nauwelijks contact met haar vader hetgeen een risico voor haar identiteitsontwikkeling vormt. De moeder bagatelliseert volgens de kinderrechter de problemen, heeft onvoldoende inzicht in wat [de minderjarige] nodig heeft en is onvoldoende emotioneel beschikbaar voor haar waardoor [de minderjarige] te veel vrijheden krijgt en in onveilige situaties belandt. Hulpverlening in het vrijwillige kader heeft volgens de kinderrechter onvoldoende verbetering gebracht en behoort daarom niet meer tot de mogelijkheden.
4.4
De moeder kan zich niet vinden in de beoordeling van de kinderrechter. Zij wijst erop dat de raad al eerder een verzoek heeft gedaan tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en dat dit verzoek destijds is ingetrokken door de raad omdat de zorgen onvoldoende gestaafd werden door feiten. Nu wordt op basis van deze oude (ingetrokken) omstandigheden een nieuw verzoek ingediend. Nieuwe punten zijn volgens de moeder enkel het schoolverzuim en een strafzaak van [de minderjarige] . Met betrekking tot de strafzaak is er een sepot gekomen en het schoolverzuim heeft de moeder aangepakt door [de minderjarige] naar school te brengen en weer op te halen. Dat [de minderjarige] weinig contact met de vader heeft is volgens de moeder een oneigenlijk argument omdat dit geen onderdeel van het onderzoek van de raad is geweest en dit niet als een negatief punt wordt en werd gezien door betrokkenen. De kinderrechter is er voorts ten onrechte aan voorbij gegaan dat de moeder vrijwillig meewerkt aan hulpverlening. Blijft over de vrees voor wat zich eventueel zou kunnen gaan voordoen in de toekomst met [de minderjarige] , maar dat is volgens de moeder onvoldoende voor ondertoezichtstelling. Redenen waarom de moeder het hof verzoekt om de maatregel te beëindigen.
4.5
De raad heeft ter zitting van het hof mondeling verweer gevoerd en zijn standpunt dat ondertoezichtstelling van [de minderjarige] noodzakelijk is gehandhaafd. Kort gezegd is de raad het eens met de overwegingen van de kinderrechter in de bestreden beschikking en heeft de raad er onvoldoende vertrouwen in dat hulpverlening in het vrijwillig kader de hier bedoelde ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] zal kunnen keren.
4.6
Het hof overweegt dat ondertoezichtstelling van een minderjarige een ingrijpende (gezag beperkende) maatregel is die een inmenging van de overheid in het gezinsleven van ouder en het kind betekent. Die maatregel is daarom slechts gerechtvaardigd indien deze berust op de in de wet aangegeven gronden en dient ter bescherming van het belang van het kind. Het ingrijpende karakter van de ondertoezichtstelling brengt voorts mee dat er sprake dient te zijn van een ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van een kind. Uit het woord 'ernstige' volgt dat deze bedreiging voldoende concreet dient te zijn en tevens van voldoende gewicht. Anders dan namens de moeder ter zitting is betoogd is 'de teloorgang' van de minderjarige dus niet vereist. Wel volgt uit de wet de eis dat een dergelijke inmenging slechts is toegestaan indien minder verstrekkende maatregelen niet toereikend worden geacht om de ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige af te wenden.
4.7
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof in dit geval van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking aan het wettelijk criterium voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] was voldaan. Terecht heeft de kinderrechter in dit verband gewezen op de al langere tijd bestaande zorgen over [de minderjarige] c.q. ingesleten patroon bestaande onder meer uit terugkerend schoolverzuim, politiecontacten en omgang met overlast gevende en risicovolle vrienden. Die gedragsproblemen bij [de minderjarige] in combinatie met de zorgen over de pedagogische vaardigheden van de moeder, vanwege onder meer haar eigen levensgedrag in het verleden en houding ten aanzien van de autoriteiten, maakt dat de kinderrechter destijds terecht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] heeft uitgesproken.
4.8
Ter zitting van het hof is namens de GI toegelicht dat de GI op dit moment geen concrete zorgen meer heeft over [de minderjarige] . Er is volgens de GI sprake van een stijgende lijn. De hulp voor [de minderjarige] ten aanzien van de schoolgang vanuit [I] (begeleiding voor leerlingen die dreigen uit te vallen) is positief afgesloten en er komen de laatste tijd volgens de GI geen signalen meer, zoals politiecontacten of zorgmeldingen, dat het niet goed gaat met [de minderjarige] . De GI vindt het wel nodig dat de ondertoezichtstelling gehandhaafd blijft omdat sprake is van ingesleten patronen en de stijgende lijn pril is. De vader heeft ter zitting van het hof toegelicht dat het momenteel goed gaat met [de minderjarige] en dat de moeder het goed doet.
4.9
Het hof heeft ter zitting een bewogen en gemotiveerde moeder gezien die veel van [de minderjarige] houdt en het beste met haar voor heeft. De moeder lijkt zich volledig voor [de minderjarige] in te zetten en heeft voorts verklaard dat zij bereid is in het vrijwillige kader de hulp te aanvaarden die nodig is. Daarbij lijkt [de minderjarige] de sturing van de moeder te accepteren. Zo brengt en haalt de moeder [de minderjarige] van school. Ondanks de al langer bestaande ernstige zorgen over [de minderjarige] is het hof evenwel van oordeel dat op dit moment niet langer wordt voldaan aan de criteria voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Vast is komen te staan dat de moeder ook voor de start van de ondertoezichtstelling zich actief en met resultaat heeft ingespannen teneinde het chronisch schoolverzuim van [de minderjarige] te keren. Ook heeft de moeder ter zitting in voldoende mate aannemelijk kunnen maken waar de zorgen over [de minderjarige] uit bestonden en de redenen daarvan. Voorts is gebleken dat (een deel van) de omstandigheden die mede debet zijn geweest aan die zorgen thans niet meer aanwezig zijn. Dat het wenselijk zou zijn om een vinger aan de pols te houden zoals de GI heeft aangegeven, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om de maatregel in stand te laten en zal naar de inschatting van het hof eerder contraproductief werken. Het is nu aan de moeder en ook de vader om de verantwoordelijkheid over [de minderjarige] weer zelfstandig te dragen en ook zelfstandig hulp in het vrijwillige kader te zoeken en te aanvaarden indien de omstandigheden daar aanleiding toe geven. Het spreekt daarbij voor zich dat indien de positieve ontwikkelingen (toch) niet zodanig bestendig blijken te zijn dat de ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] (in het vrijwillige kader) kunnen worden afgewend, opnieuw een onderzoek naar de noodzaak van een beschermingsmaatregel aan de orde kan zijn.
4.1
Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het hof de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van heden beëindigen.

5.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 januari 2016 voor zover de minderjarige [de minderjarige] , geboren te [C] [in] 2000, onder toezicht is gesteld voor een langere duur dan heden;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het inleidend verzoek van de raad om voornoemde [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor een langere duur dan heden;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. A.W. Beversluis en mr. M.P. den Hollander en is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2016 in bijzijn van de griffier.