ECLI:NL:GHARL:2016:4438

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2016
Publicatiedatum
6 juni 2016
Zaaknummer
200.188.302
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing tot weigering schone lei wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de sollicitatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellante, een alleenstaande moeder van drie minderjarige kinderen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 21 maart 2016 vastgesteld dat de appellante toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar sollicitatieverplichting, wat leidde tot de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder het verlenen van een schone lei. De appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzocht om vernietiging van het vonnis en het verlenen van een schone lei.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante gedurende een periode van 25 maanden niet voldoende heeft gesolliciteerd, ondanks herhaalde waarschuwingen van de rechtbank en haar bewindvoerder. De rechtbank had geoordeeld dat de tekortkomingen van de appellante ernstig genoeg waren om de schone lei te weigeren. Het hof heeft echter ook rekening gehouden met de inspanningen die de appellante heeft geleverd na de waarschuwingen, waaronder het volgen van een sollicitatietraining en het verkrijgen van een proefplaatsing bij een schoonmaakbedrijf.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om de wettelijke schuldsaneringsregeling voort te zetten en de looptijd te verlengen tot 7 juni 2017, waarbij alle verplichtingen uit de regeling onverminderd van kracht blijven. Het hof benadrukt dat de appellante zich moet blijven inspannen om aan haar verplichtingen te voldoen, met het oog op het verkrijgen van een schone lei aan het einde van de verlengde looptijd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.188.302
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: C/16/13/232 R)
arrest van 6 juni 2016
inzake
[appellante],
wonende te [plaatsnaam] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. M.J. Boers.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 maart 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 maart 2016 is vastgesteld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en heeft de rechtbank die regeling beëindigd, zonder daarbij toepassing te geven aan artikel 354 lid 2 van de Faillissementswet (Fw). Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.2. Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 25 maart 2016 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 21 maart 2016 en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, primair te bepalen dat zij niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsanerings-regeling voortvloeiende verplichtingen, dan wel subsidiair te bepalen dat de toerekenbare tekortkoming van haar in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen gezien haar bijzondere aard en/of geringe betekenis buiten beschouwing blijft en haar de schone lei te verlenen, dan wel meer subsidiair te bepalen dat toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar zal worden voortgezet voor de duur van een door het hof juist te achten periode, dan wel meer meer subsidiair een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, de brief met bijlagen van 13 mei 2016 van de bewindvoerder, mr. M.C.C. Ording, en de met het door mr. Boers op 26 mei 2016 ingediende V6 formulier meegezonden stukken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 mei 2016, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Boers. Tevens is de beschermingsbewind-voerder van [appellante] verschenen, [de beschermingsbewindvoerder] van ACE Inkomens- en Budgetbeheer te Delft. Voorts is namens de bewindvoerder mevrouw S.G. Kruitbosch verschenen.
2.4
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft mr. Boers een tussen [appellante] en Tomin schoonmaak gesloten proefplaatsingsovereenkomst, ingaande
17 mei 2016, overgelegd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellante] , geboren in Syrië op [geboortedatum] , is een alleenstaande moeder van drie thans nog minderjarige kinderen.
Eind 2010/begin 2011 is voor [appellante] beschermingsbewind ingesteld. [appellante] ontvangt een uitkering ingevolge de Participatiewet.
3.2
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] laten eindigen, zonder aan haar de schone lei te verlenen, omdat [appellante] niet heeft voldaan aan haar sollicitatieverplichting. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Vaststaat dat [appellante] gedurende een periode van 25 maanden toerekenbaar is tekortgeschoten in de naleving van de op haar rustende sollicitatieverplichting.
Op 19 december 2013 is [appellante] tijdens een gesprek met de gerechtssecretaris (nogmaals) uitdrukkelijk op haar sollicitatieverplichting gewezen. In dat gesprek is uitvoerig met [appellante] doorgenomen op welke wijze en hoe vaak zij in het kader van de schuldsaneringsregeling dient te solliciteren. Tevens is met [appellante] besproken dat zij, indien zij niet zelfstandig aan deze verplichting kan voldoen, hierbij hulp dient in te schakelen. De bewindvoerder heeft aangegeven dat zij [appellante] (zowel voor als na het gesprek met de gerechtssecretaris) meermaals op haar sollicitatieverplichting heeft gewezen.
Na het gesprek op de rechtbank en de sommaties van de bewindvoerder heeft [appellante] echter volgens de rechtbank wederom niet voldaan aan haar sollicitatieverplichting.
Dat gedurende een periode van 25 maanden onvoldoende is gesolliciteerd, levert in beginsel voldoende grond op om aan [appellante] de schone lei te onthouden. [appellante] heeft sinds aanvang van de regeling niet op de voorgeschreven wijze gesolliciteerd en zij heeft hierin bovendien - ondanks diverse sommaties hiertoe van de bewindvoerder en de gerechtssecretaris - geen verbetering laten zien. Bij de rechtbank bestaat dan ook niet het vertrouwen dat [appellante] thans wel op de voorgeschreven wijze zou gaan solliciteren, zodat een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet zinvol wordt geacht.
3.3
Het hof stelt voorop dat uit de wettelijke schuldsaneringsregeling als belangrijke verplichting voortvloeit dat de schuldenaar zich tijdens de duur van die regeling maximaal inspant om door middel van het verrichten van betaalde arbeid zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers in de boedel te brengen.
De bewindvoerder heeft op grond van alle van [appellante] ontvangen stukken (de op 26 mei 2016 bij het hof ingediende stukken heeft de bewindvoerder niet ontvangen, desgevraagd heeft [appellante] ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij die stukken al in een eerder stadium aan de bewindvoerder heeft doen toekomen hetgeen door de bewindvoerder is bevestigd) gesteld dat [appellante] gedurende zeven maanden van haar schuldsanerings-regeling in het geheel niet heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting, gedurende vijftien maanden niet op de voorgeschreven wijze (door het overleggen van vacatures, sollicitaties, ontvangstbevestigingen en/of (afwijzende) reacties van de door haar benaderde werkgevers) en gedurende tien maanden wel heeft voldaan aan deze verplichting.
Het hof is van oordeel dat [appellante] zich in haar beroepschrift weliswaar primair op het standpunt stelt dat zij gedurende haar schuldsaneringsregeling steeds voldoende en op de voorgeschreven wijze heeft gesolliciteerd, maar zij heeft deze stelling in dat beroepschrift noch bij gelegenheid van de mondelinge behandeling voldoende met bewijsstukken onderbouwd.
Nu [appellante] ter zitting in hoger beroep dienaangaande voorts heeft verklaard dat alle door haar aan de bewindvoerder verstrekte stukken niet meebrengen dat zij in voldoende mate invulling heeft gegeven aan haar sollicitatieplicht, sluit het hof zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat [appellante] gedurende een substantiële - in hoger beroep nader door de bewindvoerder geadstrueerde - periode waarin de inspanningsverplichting voor haar van kracht is geweest deze verplichting niet, dan wel niet voldoende, is nagekomen.
3.4
Gelet op het voorgaande is [appellante] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht. Deze tekortkoming kan vanwege de ernst en de (gerechtelijke) waarschuwingen die [appellante] tijdens de regeling heeft gekregen niet wegens haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijven. Aan [appellante] kan daarom thans nog niet de schone lei worden verleend. In zoverre dient het primaire verzoek van [appellante] te worden afgewezen.
3.5
Hoewel voornoemde tekortkomingen [appellante] zijn toe te rekenen, acht het hof deze tekortkomingen niet zwaarwegend genoeg om daaraan thans het door de rechtbank verbonden gevolg - het weigeren van de schone lei - te verbinden. Tegenover de tekortkomingen van [appellante] staat dat zij na te zijn gewezen op haar tekortkomingen in de nakoming van de sollicitatieplicht actie heeft ondernomen door onder meer een sollicitatie-training en een cursus Nederlands te volgen. Gezien de kwalitatief uitstekende sollicitatie-brieven - die [appellante] naar eigen zeggen zonder hulp van buitenaf heeft opgesteld - hebben de inspanningen van [appellante] ook hun vruchten afgeworpen. [appellante] is er recent in geslaagd om medio mei 2016 met behoud van uitkering via een proefplaatsing van twee maanden fulltime werk bij een schoonmaakbedrijf te bewerkstelligen, welke plaatsing na afloop van deze periode kan worden verlengd en waarbij (volgens [appellante] ) ook een (vast) contract tot de mogelijkheden kan behoren.
Verder is gebleken dat de beschermingsbewindvoerder zeer te spreken is over de coöperatieve houding van [appellante] tijdens het beschermingsbewind en dat [appellante] inmiddels in contact is gekomen met het lokaal kernteam van de gemeente Eemnes, welk team zich volgens de verklaring van [appellante] bereid heeft verklaard haar (in het voorkomende geval dat [appellante] haar fulltime dienstbetrekking niet kan behouden) te begeleiden bij het op juiste wijze nakomen van haar sollicitatieverplichting in de schuldsaneringsregeling.
3.6
Op grond van de hiervoor aan [appellante] gemaakte verwijten en mede in aanmerking genomen de waarschuwingen die zij tijdens haar schuldsaneringsregeling van de gerechtssecretaris en de bewindvoerder heeft gehad, acht het hof, ter compensatie daarvan, een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling tot 7 juni 2017 redelijk en aangewezen. In zoverre slaagt het meer subsidiaire verzoek van [appellante] .
3.7
Het hof wijst [appellante] er met nadruk op dat alle verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling, waaronder de maandelijkse afdrachtplicht, gedurende de verlengde looptijd volledig voor haar van kracht blijven. Hierbij wijst het hof [appellante] er met name op dat, indien zij niet fulltime werkt, zij ter zake de (aanvullende) sollicitatieverplichting nauwgezet de daarvoor geldende regels in acht zal moeten nemen. Hierbij gaat het hof ervan uit dat [appellante] gelet op het belang dat zij heeft om aan het einde van de looptijd van haar schuldsaneringsregeling deze regeling met een schone lei af te sluiten, van de thans aan haar geboden hulp gebruik zal blijven maken en dat zij waar nodig ook andere begeleiding/hulp bij de nakoming van haar verplichtingen zal inroepen.
3.8
Het hof zal in overeenstemming met het voorgaande beslissen als hierna te melden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 maart 2016, en opnieuw recht doende:
bepaalt dat de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] wordt voortgezet;
verlengt de termijn als bedoeld in artikel 349a lid 1 Fw gedurende welke de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling van kracht is, tot 7 juni 2017;
bepaalt dat alle uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen onverminderd voor [appellante] van kracht blijven.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Wammes, F.J.P. Lock en P.M.F. Schreurs, en is op 6 juni
2016 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.