ECLI:NL:GHARL:2016:4424

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2016
Publicatiedatum
6 juni 2016
Zaaknummer
21-000966-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.S. Koppert
  • H.H.M. van Dijk
  • F.G. Bauduin
  • F.A.M. Bakker
  • M.J.M van der Mark
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafvervolging wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte was beschuldigd van woninginbraak, gepleegd op 23 februari 2013, samen met drie anderen. Tijdens de rechtszitting heeft de verdachte bekend betrokken te zijn geweest bij de inbraak. De advocaat-generaal had geëist dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een maand voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van 60 uur. Echter, de raadsman van de verdachte voerde aan dat de vervolging in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, aangezien de medeverdachten van de verdachte niet waren vervolgd en hun zaken waren geseponeerd onder de categorie 'oud feit'.

Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting op 23 mei 2016 gehouden en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman. Het hof concludeerde dat er sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat de verdachte als enige van de vier verdachten was vervolgd. De advocaat-generaal kon niet motiveren waarom de verdachte als enige was vervolgd en het hof oordeelde dat, indien eerder bekend was geweest dat de zaken van de medeverdachten waren geseponeerd, de vervolging van de verdachte waarschijnlijk ook niet had plaatsgevonden.

Daarom heeft het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het belang van het gelijkheidsbeginsel en de zuiverheid van oogmerk zwaarder wogen dan de bekendheid van de verdachte met de feiten in hoger beroep. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met de voorzitter en de raadsheren aanwezig, en werd op dezelfde dag ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000966-15
Uitspraak d.d.: 6 juni 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 17 februari 2015 met parketnummer 05-820108-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [1992] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 mei 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. F.G.W.M. Huijbers, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal tijdens haar requisitoir geëist dat verdachte wordt veroordeeld ten aanzien van het hem tenlastegelegde tot een maand voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van 60 uur.
De raadsman heeft bij pleidooi aangevoerd dat vervolging van verdachte in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De medeverdachten van verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , zijn niet vervolgd. Hun zaken zijn geseponeerd onder de sepotcategorie ‘oud feit’. De zaak van verdachte is echter net zo oud. De raadsman heeft het hof gevraagd daarmee rekening te houden bij de straftoemeting.
Gelet op het pleidooi van de raadsman heeft de advocaat-generaal bij repliek haar eis aangepast, nadat zij eerst de juistheid van de stelling van de raadsman had gecontroleerd in de justitiële registers. Uit de uittreksels van de justitiële documentatie van de medeverdachten blijkt inderdaad dat hun zaken zijn geseponeerd onder de categorie ‘oud feit’. De advocaat-generaal heeft aangegeven ontzet te zijn over het feit dat dergelijke zaken worden geseponeerd, maar heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat verdachte eenzelfde behandeling verdient als zijn medeverdachten. Ook heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat indien in een eerder stadium wetenschap was geweest van het feit dat de zaken van de medeverdachten waren geseponeerd, dat verdachte dan waarschijnlijk evenmin was vervolgd. Gelet op het voorgaande vindt de advocaat-generaal dat artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht moet worden toegepast.
De raadsman heeft zich bij dupliek op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging.
Het hof overweegt daartoe het volgende. Verdachte wordt ervan verdacht dat hij op 23 februari 2013 samen met drie anderen een woninginbraak heeft gepleegd. Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij betrokken is geweest bij die woninginbraak. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat op 14 december 2015 de zaken van alle medeverdachten zijn geseponeerd en dat verdachte dus de enige is die is vervolgd voor de inbraak. Het hof is van oordeel dat op grond daarvan sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu verdachte als enige van de vier verdachten is vervolgd. Niet heeft de advocaat-generaal kunnen motiveren waarom verdachte als enige is vervolgd en evenmin is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan onderscheid gemaakt dient te worden tussen onderhavige zaak en de zaken van de medeverdachten. Voorts, naar de advocaat-generaal heeft gezegd, zou vervolging van verdachte achterwege zijn gebleven, indien eerder bekend was geweest dat de zaken van medeverdachten waren geseponeerd. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging. Toepassing van artikel 9a Sr moet, ook al heeft verdachte voor het eerst in hoger beroep de hem ten laste gelegde feiten bekend, in dit geval wijken voor het hoger belang van het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van zuiverheid van oogmerk.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Aldus gewezen door
mr. M.S. Koppert, voorzitter,
mr. H.H.M. van Dijk en mr. F.G. Bauduin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Jochems, griffier,
en op 6 juni 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. F.G. Bauduin is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 6 juni 2016.
Tegenwoordig:
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. M.J.M van der Mark, advocaat-generaal,
mr. L. Gereke, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt de beslissing uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.