ECLI:NL:GHARL:2016:441

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
25 januari 2016
Zaaknummer
21-006370-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door politieagent met vuurwapen op wegrijdende auto

In deze zaak gaat het om een politieagent die op 26 januari 2016 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd berecht voor poging tot doodslag. De verdachte had op de achterkant van een wegrijdende auto geschoten, waarbij hij zich bewust was van de aanwezigheid van drie personen in de auto. Het hof behandelde het hoger beroep dat was ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 24 oktober 2014. De verdachte voerde verweren aan met betrekking tot noodweer(exces) en het handelen conform de ambtsinstructie, maar het hof verwierp deze verweren. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met enkele aanpassingen in de motivering van de strafoplegging en de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij.

Het hof oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zou leiden tot de dood van een van de inzittenden van de auto. De verdachte had meerdere keren op de auto geschoten vanuit betrekkelijk geringe afstand, wat de kans op dodelijk letsel aanzienlijk vergrootte. Het hof concludeerde dat de verdachte zich bewust was van deze kans en deze had aanvaard.

Wat betreft de strafoplegging oordeelde het hof dat een geheel voorwaardelijke straf, zoals eerder opgelegd door de rechtbank, passend was. De raadsman had gepleit voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, maar het hof vond dit niet aan de orde gezien de ernst van het feit. De vordering van de benadeelde partij werd ook behandeld, waarbij het hof oordeelde dat er geen sprake was van schuld aan de zijde van het slachtoffer, die niet de bestuurder van de auto was. Het hof bevestigde uiteindelijk het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de eerder genoemde overwegingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006370-14
Uitspraak d.d.: 26 januari 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 24 oktober 2014 met parketnummer 05-780068-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1957] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D. Duijvelshoff, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met terzijdestelling en vervanging van de overweging betreffende voorwaardelijk opzet op pagina 7 en 8 van het vonnis en aanvulling voor wat betreft de motivering van de strafoplegging en de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij.
Voorwaardelijk opzet
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het overlijden van [slachtoffer] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft van betrekkelijk geringe afstand meerdere keren op de achterzijde van de Toyota geschoten, terwijl hij wist dat er drie personen in die auto zaten. Daarbij merkt het hof op dat het een Toyota Aygo betrof, een klein type auto met een relatief kleine kofferbak/bagageruimte. Verdachte heeft hiermee de kans in het leven geroepen dat het slachtoffer geraakt zou worden en zou komen te overlijden. Deze kans is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Het kan niet anders zijn dan dat verdachte zich als geoefend schutter van deze kans bewust was en dat hij deze kans heeft aanvaard.
Het hof acht dan ook bewezen dat verdachte de kans dat [slachtoffer] door zijn schieten zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard.
Motivering van de strafoplegging
De raadsman heeft bepleit dat het hof toepassing geeft aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof overweegt dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de ernst van het feit, niet aan de orde is. Een geheel voorwaardelijke straf, zoals opgelegd door de rechtbank, acht het hof passend. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat verdachte pas kort voor het incident (in de nacht van 3 op 4 februari 2013) zijn opleiding tot politieagent had afgerond (in juli 2012) en dat hij niet samen met een ervaren collega dienst had maar met een eveneens relatief onervaren collega.
Het hof is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om af te wijken van de straf die in eerste aanleg is opgelegd en in hoger beroep door de advocaat-generaal is gevorderd.
De vordering van de benadeelde partij
Door de verdediging is opgeworpen, zakelijk weergegeven, dat sprake is van (eigen) schuld aan de zijde van [slachtoffer] en dat dit gegeven bij de beoordeling van de vordering van deze laatste een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van enige schuld aan de zijde van [slachtoffer] die ook niet de bestuurder van de auto was.
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter voor het overige op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het voorgaande, te worden bevestigd.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. H.H.M. van Dijk, voorzitter,
mr. H. Abbink en mr. A. van Waarden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T. Faber, griffier,
en op 26 januari 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 26 januari 2016.
Tegenwoordig:
mr. C. Caminada, voorzitter,
mr. A.C.L. van Holland, advocaat-generaal,
G. Heeres, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.