ECLI:NL:GHARL:2016:4406

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
3 juni 2016
Zaaknummer
WAHV 200.155.307
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Starreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de tijdigheid van het beroep tegen de beslissing van de kantonrechter over de inneming van het rijbewijs

In deze zaak gaat het om de betekenis van de toezending van een sommatie in het kader van de inneming van het rijbewijs. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de toezending van de sommatie na het beroep bij de kantonrechter niet leidt tot het aanvang van de beroepstermijn. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 18 februari 2014 de beslissing van de officier van justitie had vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond had verklaard. De kantonrechter had de betrokkene een administratieve sanctie van € 310,- opgelegd voor het niet afsluiten van de vereiste verzekering voor een bromfiets. De betrokkene stelde dat hij de beslissing van de kantonrechter niet had ontvangen, en het hof kon niet vaststellen dat deze rechtsgeldig was verzonden. Hierdoor kon de beroepstermijn niet worden vastgesteld. Het hof oordeelde dat de betrokkene ontvankelijk was in zijn hoger beroep, maar bevestigde de beslissing van de kantonrechter, omdat de gedraging was vastgesteld en de betrokkene niet had aangetoond dat er omstandigheden waren die het opleggen van de sanctie niet billijken. Het hof stelde ook vast dat eerdere verhogingen van de sanctie ten onrechte waren toegepast, omdat de betrokkene tijdig beroep had ingesteld bij de officier van justitie.

Uitspraak

WAHV 200.155.307
31 mei 2016
CJIB 156592422
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 18 februari 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hoger beroep niet tijdig is ingesteld, zodat het niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:24, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het hoger beroep te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de bestreden beslissing aan de betrokkene is toegezonden.
3. In het dossier bevindt zich een afschrift van een aan de betrokkene gerichte brief van de rechtbank Den Haag d.d. 27 februari 2014, waarbij de beslissing van de kantonrechter aan de betrokken is verzonden. Op grond daarvan eindigde de beroepstermijn op 10 april 2014. Het beroepschrift is gedateerd 27 augustus 2014 en is blijkens een daarop gesteld stempel op 29 augustus 2014 ter griffie van de rechtbank ingekomen. Hiervan uitgaande is het hoger beroep niet tijdig ingesteld.
4. De betrokkene stelt dat hij de beslissing van de kantonrechter niet heeft ontvangen.
5. Op basis van de stukken in het dossier is het hof niet in staat om vast te stellen dat de beslissing van de kantonrechter aan de betrokkene is verzonden. Bovengenoemd afschrift van de brief van 27 februari 2014 volstaat - in het licht van het ontbreken van een verzendadministratie - niet om de verzending aannemelijk te maken. Uit dit afschrift blijkt immers niet of de beslissing van de kantonrechter daadwerkelijk is verzonden. De beroepstermijn is derhalve niet aangevangen op 27 februari 2014.
6. Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat (en zo ja wanneer) de beroepstermijn is aangevangen. Gelet daarop kan een termijnoverschrijding niet worden vastgesteld. De omstandigheid dat blijkens het door de advocaat-generaal bij het verweerschrift overgelegde zaakoverzicht op 4 juni 2014 een sommatie aan de betrokkene is verzonden in het kader van de inneming van zijn rijbewijs, maakt dit niet anders. Aan die omstandigheid komt immers niet hetzelfde rechtsgevolg toe als aan een (rechtsgeldige) verzending van de beslissing van de kantonrechter. Door toezending van de sommatie na het beroep bij de kantonrechter is de beroepstermijn dan ook niet aangevangen.
7. In dit verband overweegt het hof dat artikel 13, derde lid, WAHV bepaalt dat een afschrift van de aantekening van de beslissing van de kantonrechter aan partijen wordt toegezonden. De aantekening bevat de gronden waarop de beslissing berust. Naar aanleiding van de door het CJIB verzonden sommatie had de betrokkene weliswaar op de hoogte kunnen zijn van het feit dat de kantonrechter reeds op het beroep heeft beslist, maar deze sommatie kan niet worden aangemerkt als toezending van een afschrift van de aantekening van de beslissing van de kantonrechter, aangezien deze niet de gronden bevat waarop die beslissing berust. Slechts ingeval - anders dan hier - kan worden vastgesteld dat de beslissing van de kantonrechter (rechtsgeldig) is verzonden, maar de ontvangst van die beslissing op niet ongeloofwaardige wijze wordt betwist, kan aan de toezending van een sommatie de betekenis toekomen dat - teneinde de termijnoverschrijding verschoonbaar te doen zijn - vanaf dat moment zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kan worden verlangd beroep moet worden ingesteld.
8. Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof het hoger beroep van de betrokkene ontvankelijk.
9. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 310,- opgelegd ter zake van “voor een bromfiets niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden”, welke gedraging blijkens een registercontrole van de RDW zou zijn verricht op 12 september 2011 met het voertuig met het kenteken [kenteken].
10. De betrokkene heeft aangevoerd dat hij ten tijde van de gedraging geen houder meer was van het betreffende kenteken, omdat hij het kentekenbewijs was verloren. Dit heeft hij vanaf het begin af aan doorgegeven aan de RDW. De RDW heeft hem vervolgens niet juist geïnformeerd over de mogelijkheid om het kenteken via de sloopregeling van de RDW te royeren. Uiteindelijk is het de betrokkene pas na meer dan een jaar gelukt om het kenteken te royeren uit het kentekenregister.
11. De betreffende gedraging is een overtreding van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). Deze bepaling brengt mee dat degene op wiens naam een motorrijtuig in het kentekenregister is ingeschreven, verplicht is voor dit motorrijtuig een verzekering te sluiten en in stand te houden.
12. Gelet op de stukken in het dossier is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Ten tijde van de registercontrole stond de bromfiets op naam van de betrokkene in het kentekenregister ingeschreven, was deze niet verzekerd en was de geldigheid van het kenteken evenmin geschorst. Dat de betrokkene het fysieke kentekenbewijs op dat moment niet meer in zijn bezit had, maakt niet dat hij geen kentekenhouder meer was, aangezien het erom gaat of de bromfiets op zijn naam in het kentekenregister stond ingeschreven, hetgeen het geval was.
13. Vervolgens dient het hof, gelet op het gevoerde verweer, te beoordelen of de door de betrokkene aangevoerde omstandigheden van dien aard zijn dat deze het opleggen van een sanctie niet billijken.
14. Het hof is van oordeel dat van zodanige omstandigheden niet is gebleken. Op grond van artikel 30, tweede lid, WAM diende de betrokkene een verzekering voor zijn bromfiets af te sluiten en in stand te houden. Deze verplichting gold ongeacht of de bromfiets (op de weg) werd gebruikt. De betrokkene had zich (tijdelijk) van die verplichting kunnen bevrijden door de geldigheid van het kenteken te laten schorsen, dan wel door ervoor te zorgen dat de registratie in het kentekenregister van de RDW werd beëindigd. Voor zover het de betrokkene niet (tijdig) lukte hiertoe over te gaan, omdat hij het kentekenbewijs van zijn bromfiets was verloren, is dit een omstandigheid die voor zijn rekening en risico dient te komen.
15. Met betrekking tot de stelling van de betrokkene dat de RDW hem na communicatie niet juist heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om via de sloopregeling het kenteken te royeren uit het kentekenregister, merkt het hof op dat - bij gebrek aan een nadere onderbouwing van de stelling - niet is gebleken wat de exacte inhoud was van de aan de betrokkene verstrekte informatie en dat het aan die informatie te wijten is dat het de betrokkene niet lukte de registratie van het kenteken in het kentekenregister tijdig te beëindigen.
16. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om de sanctie achterwege te laten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen.
17. Het hof stelt nog vast dat ten onrechte op 5 januari 2012 de eerste verhoging en op 20 februari 2012 de tweede verhoging is toegepast. De betrokkene heeft immers bij brief van 22 november 2011, ontvangen op 5 december 2011, tijdig beroep bij de officier van justitie ingesteld.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
stelt vast dat de aan de betrokkene opgelegde eerste en tweede verhoging van de sanctie ten onrechte is toegepast.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.