7.9.Lepidopsetta bilineata Pacifische Schol
In artikel 8 van Verordening (EG) Nr. 2065/2001is vastgelegd dat de vereiste gegevens inzake de handelsbenaming en het vangstgebied in elk stadium van de afzet van de betrokken soort beschikbaar moeten zijn. Die gegevens moeten worden verstrekt door etikettering, verpakking of begeleidend handelsdocument,
met inbegrip van de factuur.
Door verbalisanten is onderzocht welke handelsbenamingen in de diverse landen die in het onderzoek een rol speelden, ingevolge genoemd artikel 4 lid 2 van Verordening (EG) 104/2000 dienen te worden gehanteerd. Dat heeft geleid tot het volgende overzicht:
Uit deze regelgeving blijkt dat de leidende gedachte is dat geen verwarring mag ontstaan over de exacte soort vis die verhandeld wordt en, uiteindelijk, aan de consument wordt aangeboden.
Inhoud van de facturen en opzet op de valsheid
Op alle in de tenlastelegging genoemde facturen, met uitzondering van de facturen genoemd onder d, e en f staat telkens vermeld “Schol’ en/of ‘Scholle’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Scholrollen’ en/of ‘Kutterschol’ en/of schollenfil. en/of Schollenfilets en/of ‘scholle natur’.
Op de facturen genoemd onder d, e, en f staat telkens Rocksole vermeld.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat in alle op de tenlastelegging genoemde gevallen geen Pleuronectes Platessa maar een andere vissoort is geleverd. Het gaat dan om Yellowfinsole of Rocksole. De term Yellowfinsole komt in voornoemde regelgeving niet voor, maar niet in geschil is dat met die term bedoeld wordt de Limanda Aspera (wetenschappelijke naam), zijnde de Japanse schar (Nederlandse handelsbenaming).
Op de facturen in kwestie (behoudens die onder d, e en f) komt in de omschrijving van de gefactureerde vis voor het woord "schol" of "Scholle". De toevoegingen aan dat woord ("filet", "filets", "rollen", "Kutter", "fil" en "natur") zijn voor de beoordeling van deze zaak niet van belang. Het gaat om het centrale begrip "schol". De vraag is of die handelsbenaming vals en misleidend was.
In de hiervoor aangehaalde terminologie komt de aanduiding "schol" uitsluitend voor als aanduiding voor de vissoort die wordt aangeduid met de Latijnse naam Pleuronectes Platessa (in het spraakgebruik en daarom ook hierna wel aangeduid als Noordzeeschol) en, maar dan in verbinding met het begrip "Pacifische", voor de vissoort Lepidopsetta bilineata. Alleen bij de aanduiding van de Noordzeeschol kan dus volstaan worden met hantering van het woord "schol" zonder verdere toevoeging.
[medeverdachte 2] , bestuurder van verdachte, heeft namens verdachte verklaard dat Yellowfinsole niet dezelfde vissoort is als de Noordzeeschol, hem ook wel bekend als Pleuronectes Platessa. Vóór de introductie van Yellowfinsole en Rocksole was dat de enige scholachtige vissoort die werd verhandeld, aldus [medeverdachte 1] . Hij heeft voorts verklaard dat hij met Yellowfinsole de vis bedoelt met de Latijnse benaming Limanda Aspera. Bij de politie heeft [medeverdachte 1] bovendien, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij Yellowfinsole verkocht als schol en dat hij dat wel moest doen om zijn klanten te behouden.
Regelgeving en handelwijze van verdachte, in onderling verband bezien, maken de conclusie onontkoombaar dat het gebruik van het begrip "schol" zonder nadere toevoeging op de tenlastegelegde facturen moet worden aangemerkt als vals, namelijk onvoldoende onderscheidend. Verdachte wist dat, maar handelde desondanks aldus en daardoor opzettelijk.
Verdachte heeft zich ondanks de hiervoor genoemde verklaring van haar directeur op het standpunt gesteld dat de term ‘Schol’ en/of ‘Scholle’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Scholrollen’ en/of ‘Kutterschol’ en/of 'schollenfil.' en/of 'Schollenfilets’ en/of 'scholle natur’ op de facturen enkel betekende dat er een platvis of scholachtige vis werd geleverd, hetgeen conform de werkelijkheid was. Deze benaming is op de facturen gezet, omdat dit overeenkomstig de order van de klant is geweest, aldus verdachte. De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof betoogd dat gebruikte termen in het maatschappelijk verkeer waarin verdachte en haar medeverdachten zich begaven gebruikelijk zijn ter aanduiding van de geleverde vis.
Het hof verwerpt het verweer.
Voorop staat daarbij dat de geschetste regelgeving juist erop gericht was te bewerkstelligen dat in de handel telkens duidelijk zou zijn welke vissoort verhandeld werd. Een vangnetbegrip als "schol" voor allerlei scholachtige vissoorten (zonder nadere aanduiding die inzichtelijk zou kunnen maken op welke scholachtige dan precies gedoeld werd) staat haaks op de bedoeling van de thans en destijds geldende regelgeving. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt voorts dat hij in de tenlastegelegde pleegperiode van de verschillende handelsbenamingen voor de verschillende vissoorten op de hoogte was. Uit de administratie van verdachte blijkt tevens dat verdachte op de hoogte was van de noodzaak tot het maken van dat onderscheid: er werd door verdachte in haar interne stukken duidelijk onderscheid gemaakt tussen Yellowfinsole, schar en schol. Ook blijkt dat de afnemers van verdachte onderscheid maken tussen de door hen bestelde vissoorten. Dat klanten niet de ‘traditionele’ Noordzeeschol bestelden maar het (goedkopere) alternatief Yellowfinsole, was zowel voor de klant als voor verdachte en haar medeverdachten duidelijk. Van een gebruik in het handelsverkeer om het woord 'schol' te gebruiken voor willekeurig welke scholachtige vis was dan ook geen sprake.
Gelet op de regelgeving, hetgeen in het orderverkeer tussen verdachte en haar klanten gebruikelijk was en de genoemde verklaring van [medeverdachte 1] is geen andere conclusie mogelijk dan dat verdachte en/of haar medeverdachten op de facturen opzettelijk een onjuiste visaanduiding heeft/hebben opgenomen, namelijk door enkel de term 'Schol’ te vermelden zonder daarbij te specificeren om welke vissoort het ging, te weten Limanda Aspera of wel Yellowfinsole dan wel schar.
Op deze conclusie moeten twee uitzonderingen worden gemaakt:
1.
Op de onder d, e, f genoemde facturen komt de aanduiding 'Rocksole' voor. Geleverd is, ook in die gevallen, Yellowfinsole. De factuurvermelding was dus onjuist, maar opzet op die onjuistheid kan met de hiervoor inzake het begrip 'schol' ontwikkelde redenering niet worden onderbouwd en ook overigens niet. In zoverre dient daarom vrijspraak te volgen.
2.
Voor de facturen aa, bb, gg, hh en ii geldt dat het gaat om facturen die [bedrijf 2] als afnemer van [bedrijf 1] heeft gestuurd aan haar afnemers. Van die facturen kan niet gezegd worden dat de verzending heeft plaats gevonden met verdachte als medepleger, omdat van bewuste en nauwe samenwerking ter zake niet is gebleken.
Op deze onderdelen moet dus vrijspraak volgen.
Oogmerk tot misleiding
Voor bewezenverklaring van overtreding van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht is voorts vereist dat de opmaker van de facturen het oogmerk heeft om de geschriften als echt en onvervalst te gebruiken. Dat wil zeggen dat de facturen jegens derden gebruikt zouden kunnen worden als ware de inhoud ervan juist.
In de jaren voorafgaand aan de tenlastegelegde periode werd in feite slechts één "schol" verhandeld: de Noordzeeschol (Pleuronectes platessa). Als gevolg van geldende quoteringsmaatregelen werd de Noordzeeschol steeds schaarser. Om die reden werd gezocht naar alternatieven. Deze werden gevonden in vissoorten als de Yellowfinsole en Rocksole, zijnde, net als de Noordzeeschol, platvissen.
In het licht van de geschetste geschiedenis ging van het gebruik van de term "schol" zonder verdere toevoeging evident de suggestie uit dat gefactureerd werd de vissoort die bekend was als Pleuronectes Platessa (Noordzeeschol) omdat uitsluitend voor die vissoort de term "schol" in de gebruikelijke handelsbenamingen voorkwam. De term was dus bij levering van een andere vissoort dan Noordzeeschol misleidend. Dat moet ook verdachte, die wist dat de term onvoldoende onderscheidend was, duidelijk zijn geweest. Het hof wil van verdachte wel aannemen dat op de factuur de term "schol" werd vermeld omdat haar afnemers deze daarop wilden hebben. Uit het feit dat verdachte, wetend dat de term onvoldoende onderscheidend (vals) was, zijn afnemers klakkeloos is gevolgd in hun wensen op de facturen de misleidende term "schol" te vermelden volgt echter dat het oogmerk van verdachte op die misleiding gericht was.
Het verweer van verdachte dat de afnemers van de vis op de hoogte waren van de valsheid van de facturen en dat derhalve geen sprake was van een oogmerk van misleiding, wordt verworpen. Ook indien de geadresseerden van de facturen op de hoogte waren van de valsheid daarvan konden de facturen, nadat deze in de administratie van de afnemers waren beland, de effectieve toepassing van de wet- en regelgeving over registratie van en controle op handel in vis verhinderen. Bovendien werd het risico in het leven geroepen dat de facturen jegens de klanten van de afnemers van verdachte ge(- of mis)bruikt werden op het punt van de soort vis die werd geleverd, met name omdat Noordzeeschol aanzienlijk duurder was dan de geleverde Yellowfinsole. Sterker nog, uit het feit dat verdachtes afnemers graag de term “schollenfilets” of een van de andere termen genoemd in de tenlastelegging op de factuur vermeld wilden hebben, terwijl de afnemers zelf wel wisten dat geen Noordzeeschol werd geleverd, blijkt dat de afnemers die facturen ook ten opzichte van derden wilden kunnen gebruiken.
Daderschap rechtspersoon
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raadkan een rechtspersoon aangemerkt worden als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. De vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is de vraag of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal onder andere sprake kunnen zijn wanneer het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest en de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
De valse facturen zijn door verdachte opgemaakt en verzonden naar aanleiding van visleveranties. Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende verdachte heeft zij als activiteitenomschrijving: visverwerking, opslag in koelhuizen, pakken, sorteren, vis fileren, vriezen, inpakken, sorteren en opslaan van vis. De ten laste gelegde gedragingen hebben derhalve alle plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon en zijn de rechtspersoon dienstig geweest terwijl de rechtspersoon, verdachte, er over vermocht te beschikken of deze gedragingen al dan niet plaatsvonden.
Op grond van de hierboven beschreven gang van zaken met betrekking tot de facturering en de bij personeel/bestuurders aanwezige kennis wordt vastgesteld dat bij de rechtspersoon het vereiste opzet en het oogmerk aanwezig was.
Medeplegen
Uit de verklaringen van [medeverdachte 2]blijkt het volgende. Verdachte is voor 80% eigendom van [bedrijf 10] Van die vennootschap zijn de broers [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ieder voor 50% aandeelhouder. [bedrijf 1] is voor 100% eigendom van [bedrijf 10] [medeverdachte 2] is directeur van zowel verdachte als [bedrijf 1] doet de in- en verkoop. De door [bedrijf 1] ingekochte vis wordt normaliter door verdachte verwerkt. Boekhouder [naam] verklaart voorts dat de facturen van zowel verdachte als [bedrijf 1] door [medeverdachte 2] worden opgemaakt. De bedrijven waren voorts gevestigd op hetzelfde adres ( [adres] te [plaats 1] ). Ze hadden één gezamenlijk kantoor. Door [verdachte] werd de vis veelal als eerste voorzien van het predicaat waarin een variant van de term ‘schol’ was verwerkt en deze werd vervolgens geleverd aan [bedrijf 1] , waarna zij de eerder gehanteerde terminologie bleef gebruiken naar haar klanten.
In feite was aldus sprake van één onderneming waarin de daarvan deel uitmakende rechtspersonen, verdachte en [bedrijf 1] , feitelijk voortdurend nauw en bewust samenwerkten bij alle handelsactiviteiten, dus ook bij de in deze zaak centraal staande facturering van [bedrijf 1] aan de in de tenlastelegging genoemde afnemers.
Voor [bedrijf 2] geldt, zoals hiervoor overwogen, dat de facturering van [bedrijf 2] , plaats vond in [plaats 2] en los stond van de facturering van [bedrijf 1] (opgericht in 1993), thans zijnde [bedrijf 1] in [plaats 1] .
Voor [medeverdachte 1] geldt dat van feitelijke, relevante, betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten niet is gebleken.
Voor [medeverdachte 2] geldt dat alle handelingen van verdachte zijn te herleiden tot handelingen van verdachte en deze om die reden niet als medepleger kan worden aangemerkt.